toont zelf niet ruim voorzien te wezen van beleid. Want, dit moet ik zeggen in
uw voordeel, kwalyknemend of haatdragend zyt ge niet. Ik hoor u sedert achttien
eeuwen uitschelden voor goddeloos, verdorven, verdoemd, en zoo al voort, en in
plaats van boos te worden, zingt ge psalmen op de wys van m'n bakerlied, ter
eere van de verdoemers.
Er is nog iets dat ik in u heb opgemerkt, of liever ik heb de oude
opmerking bevestigd gezien, dat het veel veiliger is 'n heel publiek
uitteschelden, dan 'n individu.
Als men polichinel z'n bochel verwyt, schynt hy aan de eer zyner
familie verplicht u rekenschap te vragen van uw gebrek aan scherpzichtigheid,
daar ge - volgens hem - hadt moeten héénkyken door dien bochel.
Maar als men een geheel Publiek opmerkzaam maakt op zulke kameelige
verhevenheden, troost zich de een met de mismaaktheid van den ander, en
‘vermaakt er zich mee’ als 'n ‘springend wichtje’ van
Van Alphen. O, gy bochels...