Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
den man aan z'n rekwesten ‘en verder gemaal met dat ministerie.’ Z'n ‘beleid’ stond vast. Z'n ‘trouw’ was verheven boven allen twyfel. Dit kon men lezen op z'n koperen medalje van twaalfjarige dienst. De zaak kwam dus alleen neer op z'n moed:
- Zieje, jongeheer, dàt kan ik ze maar niet aan 't verstand brengen. Ik liep... en schoot... en zei... en de luitenant zei... en toen kwam ik...
Volgt: de historie van z'n moed. Och arm... soldatenmoed! Daar is wat ànderen moed noodig in 't leven!
- Zieje, jongeheer, dat wou ik ze nog 'reis goed aangetoond hebben in 'n rekwest... maar 't moet op pooten staan. Ik wou graag m'n moed bewezen hebben, weetje... als je dàt doet, ben ik klaar.
Ik zei: jawel, en schreef 'n rekwest - 't was het zeventiende, geloof ik - dezen keer met 'n paar latynsche spreuken er in, omdat ik klerk was by 'n prokureur. De moed zegevierde ditmaal... waarschynlyk door 't latyn. M'n serjant werd ridder, en ik ging met hem wandelen. Dit vond ik prettig, om 't aanslaan. Helaas, helaas, welke prokureursklerk zal 'n rekwest schryven voor my, waarin wordt aangetoond welken moed ik noodig had om te schryven zooals ik schryf?
- Zieje, jongeheer, als ze daar zoo zitten achter hun lessenaar op dat ministerie, begrypen ze niet...
Ziet ge, toekomstig publiek, als ge daar zoo zit in uw lateren tyd, achter den hoogen lessenaar uwer twintig eeuwen méér... zult ge niet begrypen hoeveel moed er noodig was in 1862, om inteloopen tegen de battery die u zoo laag en platgeschoten voorkomt, in drie-duizend zóóveel! (Vgl. Noot op 131.) Maar willems- of andere orden wil ik er niet voor hebben. |
|