Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij391.Maar alle zelfopoffering heeft zyn grenzen. (41) Wanneer ik al m'n gangen naar de noordermarkt kon aaneenknoopen in één rigting, ware ik reeds lang aan de pool geweest. Stoffel dreunde z'n vrouwelyk werkwoord op, met veel gevoel, en de dames schaterden van lachen toen-i haar vertelde dat hy beschonken geweest was, en dat zy 't wezen zouden. Daarop werd de buurt over den hekel gehaald, en de juffrouw van ‘onder-achter’ kreeg haar deel. Dat spreekt vanzelf want ze was er niet. De godsdienst en 't geloof speelden 'n groote rol, en juffrouw Laps gaf te kennen dat ze van plan was 'n ‘oefening’ optezetten, omdat de tegenwoordige dominees wel wat los heenliepen over de zaak en niet goed in de hoeken veegden.
- Ik zeg maar, 't staat in de Schrift dat 'n mensch 'n mensch is, riep ze, en dààr kom ik maar op. Men moet 't niet beter willen weten dan God-zelf. De zaligheid komt van de genade, en de genade komt door 't geloof, maar als je niet uitverkoren bent dan heb je de genade niet en je kunt niet gelooven... en dat is dan de reden dat je verdoemd bent, zieje? Ik zeg maar: dàt is zeker, zoo goed als twee maal twee, zieje... en daarom wou 'k zoo graag 'n eigen oefeningetje houwen... niet om geld of gewin... heere, neen... maar om 'n zakduitje op kermis en nieuwejaar. Denk 'r 'ns over juf- | |
[pagina 284]
| |
frouw Mabbel.
Juffrouw Mabbel zei dat haar man er tegen was, omdat-i graag 's avends uitging en zy dan op den winkel moest passen. Bovendien: ‘'t kwam zoo slecht uit met bakken. Niemand kon begrypen wat dat 'n “werkelyk” beroep was.’
- Uwé dan, juffrouw Zipperman, vindt uwé ook niet dat 't wel gaan zou? Ik zou koffi-zetten, en de zielen konden daar wat voor neerleggen in de schoteltjes... want om geld is 't me niet te doen, gut né! We zouden beginnen met 't ouwe testament... en dan... oefening, weet uwé... oefening, weet u?
Juffrouw Zipperman wist 't wel, doch haar schoonzoon van de assurantie - of van 't kadaster - had gezegd dat de dominees voor die zaak betaald werden, en dat dus alle verdere oefening onnoodige kosten wezen zou. Die heeren van 't kadaster - of van de assurantie - zyn zoo gek niet.
- Wat denkt uwe d'r dan van, juffrouw Krummel? Vindt uwe niet dat zoo'n oefeningetje...
Juffrouw Krummel zei dat ze zich oefende met haar man, als-i van de beurs kwam. Lapsje was nu wel genoodzaakt zich te wenden tot vrouw Stotter, schoon ze voelde dat er iets derogeerends in lag, zulke aanbiedingen te doen aan 'n ‘vrouw.’
- Och, me lieve juffrouw Laps, als je-n-'ns zoolang gebakerd had als ik, zou je de lust wel vergaan. Daar heb je nou m'nheer Luttelmans van de Prinsengracht... dien heb ik gebakerd... en die zei altyd... want ik heb altyd heel in 't fatsoenlyke gebakerd, weetje... 't is 'n huis met 'n hooge stoep, en in den gang stond zoo'n klok, weetje, van regen en wind... en die zei altyd: ‘vrouw Stotter, zeit-i, je bent 'n goeie vrouw, zeit-i, en 'n knappe baker, dat zal ik altyd van je zeggen, zeit-i, en, zeit-i, m'n heele familie zal je gebruiken, zeit-i, maar zeit-i, als de mensen je zoowat zeggen, zeit-i, moet je maar net doen of je 't niet hoort’ - dankie, juffrouw Pieterse, m'n koppie is omgekeerd, dat zie je wel - en daarom zeg ik maar altyd: ieder moet weten wat-i doet. - Maar zoo'n oefeningetje... vrouw Stotter. - 't Is mogelyk, juffrouw Laps, 't is wel mogelyk... maar ik heb al zooveel ondervinding van die dingen, dat ik maar zoo m'n eigen gang ga, en dat 's dan ook maar 't beste. Want ik ben in 'n kraam geweest by m'nheer De Witte die 'n oom | |
[pagina 285]
| |
heeft aan 't stadhuis, weetje, want ik baker altyd heel in 't fatsoenlyke, en die zei altyd, omdat-i zoo grappig was, weetje, die zei altyd: ‘baker, baker, zeit-i, je bent m'n 'n baker!’ Zoodat ik maar zeggen wil dat 'k heel goed weet wat 'k doe, want ik heb 'r al wat ingespeld van m'n leven. Daar heb je nou m'nheer... hoe heet-i ook... ook op de prinsengracht... neen, op de kalkmarkt... och, hoe heet-i...
De lezer zal vinden dat vrouw Stotter gedurig afweek van 't punt in kwestie. Maar dat doen er wel meer.
- En uwé, juffrouw Pieterse, hoe denkt uwé over 'n oefeningetje? - Och mensch, ik heb al zoo'n geoefen met m'n kinderen! Je weet niet wat 't is, mensch, om 'r zoo negen groot te brengen. En ik doe daar m'n godsdienst mee, want in de Schrift staat... Trui, geef kleine Kee 'r wat voor, ik hoor 'r weer.
Truitje had iets edels in haar houding toen ze naar de achterkamer ging om kleine Kee er ‘wat vóór te geven.’ Men kon 't haar aanzien dat ze zich gestreeld voelde door de overdracht der moederlyke waardigheid. Kleine Kee scheen minder gestreeld.
- Waar was ik ook weer? Ja, dat is m'n godsdienst, zeg ik maar. 't Is 'n getob met die kinderen, mensch, je wéét 't niet! En ik vind, als ik ze goed opbreng... ga jy nu 'ns, Pietje, en breng Simon terecht, die knypt zeker z'n zussie weer, dat doet-i altyd als 'r volk is.
Simon werd terechtgebracht.
- Als er volk is, zyn de kinderen altyd zoo lastig... wat hoor ik daar weer? Myntje, ga 'ns gauw kyken, en zeg dat ze slapen moeten.
Myntje ging, en kwam terug met de tyding dat ‘ze wat hadden omgegooid.’ Algemeene strafoefening. Vinnige boodschap van de juffrouw van ‘achter-onder.’ 't Is dan ook heel onaangenaam voor de juffrouw van achter-onder, als de kinderen der juffrouw van boven-voor wat omgooien, achter. Vreeselyke opschudding. Eindelyk: De kinderen waren ‘terechtgebracht.’ Juffrouw Zipperman zat weer in den hoek ‘waar 't zoo tochtte’ waaruit men ziet hoe alle aardsche grootheid 'n keerzy heeft, en dat 'n schoonzoon by 't kadaster - of de assurantie - regelrecht aanspraak | |
[pagina 286]
| |
geeft op zinkings. Juffrouw Laps was heel tevreden over de kordate manier waarop de kinderen waren gekastyd. ‘'t Was juist als in de Schrift stond’ zei ze, en ze haalde een tekst aan waarin wordt voorgeschreven iemand te slaan. Waar 't staat, weet ik niet, maar 'k ben zeker dat het èrgens staat. Want in die Schrift staat alles. Vooral van slaan.
- Kom, Stoffel, vertel jy nou 'reis wat, zei de vriendelyke gastvrouw, die toonen wilde dat haar kinderen méér konden dan knypen en omgooien. - 'k Weet niks op 't oogenblik, zei Stoffel, zonder de minste sokratische hovaardy. - Och toe, zeg maar 'reis wat je verleden zei... och toe - zoo is-i altyd, juffrouw Mabbel, hy moet aan den gang geholpen worden, anders gaat 't niet. Maar dan weet-i 't wel, dat zal uwe zien - toe, Stoffel! - hy zal moe wezen van z'n school, weet u... 't is 'n gedoe met zoo'n school! Ja, juffrouw Krummel, daar is 'n heele boel aan vast... zou u dat wel zeggen, dat alle woorden mannelyk of vrouwelyk zyn. Is 't niet waar, Stoffel? - Né, moeder. - Niet, wel nou kom-an... en verleden zei je - 't is maar, weet uwe, juffrouw Zipperman, om 'm aan 't praten te krygen, maar dat kan zoo in-eens niet, weet uwé, omdat-i moe is van z'n school - en verleden zei je, dat alles... - Né, moeder. Mannelyk, vrouwelyk of onzydig, heb ik gezegd. - Nou hoort uwé 't, juffrouw Mabbel... waar haalt-i 't vandaan! Begryp 'ns baker, ik ben vrouwelyk, en de tafel ook, en je muts ook - je korrenet, weetje - en jy ook... - Né, moeder, kornet is mannelyk... alle mannelyke bedryven... en baker ook.
Baker keek heel vreemd. Zy mannelyk... dat had ze nooit geweten.
- Baker is mannelyk, ging Stoffel voort - nou begint-i! riep z'n moeder - alle woorden op k.e.r. zyn mannelyk: rakker, makker, bakker... raker, maker, baker. - Is 't mogelyk! riepen de gasten uit één mond. - Ja menschen, en nog meer, zei juffrouw Pieterse, je zult verstomd staan als je 't hoort. Wat denkje wel dat je bent, juffrouw Krummel? - Ik... ik? Wat ik bèn? - Ja, ja... wat je bent, wat je eigenlyk bent? | |
[pagina 287]
| |
- Wèl... ik ben juffrouw Krummel, zei 't mensch, maar ze zei 't met wat twyfel, want ze las uit den zegepralenden blik van juffrouw Pieterse, en op de diepzinnig saamgeknepen lippen van Stoffel, dat ze in 't eind wel heel wat anders wezen kon dan juffrouw Krummel. De spanning was te mooi om die niet te rekken, en daarom, van 'n byzondere zaak 'n algemeene makende, vroeg Stoffel's moeder, kringsgewys rondgaande met haar blik: - En uwé ook, juffrouw Mabbel, en uwé, juffrouw Laps, en uwé, juffrouw Zipperman, en jy, vrouw Stotter... wat denk jelui allemaal wel dat je bent?
Ze wisten 't geen van allen. Dit nu zal niemand vreemd voorkomen die de moeielykheid van zelfkennis heeft ingezien, maar zóó meende de hoogschalke Stoffel 't niet. De zaak zat dieper. Juffrouw Laps antwoordde het eerst, en riep met verwaande zelfgenoegzaamheid:
- Ik ben juffrouw Laps! - Mis... mis... glad mis! - Wel heerem'ntyd, ben ik juffrouw Laps niet? - J... a... a... a... je bent wel juffrouw Laps, maar Stoffel heeft niet gevraagd wie je bent, maar wat je bent... daar zit 'm 't fyne! - Wàt ik ben? Wel... griffermeerd! - J... a... a... a... dat ben je wel, m... a... a... r... né, dàt is 't nu niet. De vraag is... wat je bènt? Stoffel, help m-n-eens...
Stoffel zei tusschen twee rookwolken in, en dus zoo professoraal mogelyk:
- Juffrouw Laps, ik wensCHte te weten wat gy zyt uit een dierlyk oogpunt. - Daar bemoei ik me niet mee, zei juffrouw Laps, als iemand die op 't punt staat zich beleedigd te voelen. - Ik ben 'n baker, zei vrouw Stotter, en daar blyf ik by. - En ik ben de juffrouw van den koekbakker, riep de overbuurvrouw, met iets beslissends in haar toon, die gissen deed dat ze van plan was vasttehouden aan die meening. - Goed, goed, juffrouw Mabbel, maar ik meen uit 'n dierlyk oogpunt... - Als 't onfatsoenlyk wordt, ga 'k liever heen, zei juffrouw Laps. - Ik ook, voegden de juffrouwen Krummel en Zipperman er by, want we komen voor ons plezier. | |
[pagina 288]
| |
- Menschen, wees bedaard... 't staat in 'n boek - Stoffel, zeg 't maar - je zult 'r om lachen, juffrouw Mabbel, en 't mooiste is dat in 'n boek staat... je kunt er niets tegen zeggen - toe, Stoffel, zeg 't maar! - Juffrouw Laps, zei Stoffel plechtig - en er was 'n gewichtig oogenblik aangebroken in 't avendje van juffrouw Pieterse - juffrouw Laps, je bent 'n zoogdier. |
|