Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij381.Toen ik zoo-even beweerde dat schoolmeesters te karig beloond worden, was dit niet omdat ik die belooning beschouw als onevenredig met de geleverde hoeveelheid kennis, wetenschap of menschmakery. Ik had alleen het oog op de bitterheid van 't brood dat betaald wordt met zoo lastigen arbeid, en op de onvoldoende schadeloosstelling voor 't gemartel van den man die z'n leven doorbrengt in 'n wespennest. Buiten 't verzenmaken bereed meester Pennewip nog 'n stokpaardje, dat hem boven ieder ander aanspraak gaf op 'n troon. Hy was bezeten door de verdeelwoede, een ziekte die aan weinigen bekend is omdat ze maar zelden en niet dan sporadisch voorkomt. Ga naar voetnoot* Ik heb die ziekte nooit goed begrepen, maar alle onderzoek naar de eerste oorzaak opgegeven zoodra ik inzag dat het moeielyk omgaan is met stokpaardjes uit den stal van 'n ander, en zal me dus bepalen tot de korte beschryving van Pennewip's onschuldig dier. Hy bracht al wat-i zag, waarnam of ondervond, tot familiën, genera, klassen, species en onderdeelen, en maakte alzoo de heele maatschappy tot één botanischen tuin waarvan hy de Linnaeus was. Hy beschouwde dit als de eenige wyze om te geraken tot 'n helderen blik in de einddoelen der schepping, en tot de verkla- | |
[pagina 264]
| |
ring van alle duisterheden in en buiten de school. Ja, hy ging zoo-ver, te beweren dat Wouter's Nieuw-Testament weer zou te-voorschyn gekomen zyn, als juffrouw Pieterse maar had kunnen opgeven tot welke klasse de man behoorde, die 't gebonden had in zwart sjagryn. Maar dat wist ze niet. Wat my aangaat, ik zou niet eens gesproken hebben over Pennewip's verdeelzucht, als ik niet kon van zyn arbeid gebruik maken om m'n lezers eenig denkbeeld te geven van den kring waarin de held myner geschiedenis zich bewoog, even als ik gezegden Pennewip ongestoord zou hebben laten onderricht geven in verzenmaken - dat après-tout niet verboden is - wanneer ik niet voorzag weldra 'n paar gedichten van z'n leerlingen te zullen noodig hebben tot plaatselyk kleursel. Na de gewone hoofdafdeelingen van bezield en onbezield - waarby de goeieman stoutweg den mensch 'n ziel gaf - volgde 'n stelsel dat er uitzag als 'n pyramide, waar God met engelen, geesten en verder toebehooren, bovenop stond, terwyl de oesters, polipen en mosselen op den bazis rondkropen of stillagen naar verkiezing. Ter-halverhoogte stonden de koningen, schoolopzieners, burgemeesters, wethouderen en dominees-doktoren in de H. Godgeleerdheid. Daaronder, professoren en kooplieden die niets zelf maken. Vervolgens, doktoren in wereldsche dingen - mits tweepaardig - advokaten en ongedokterde dominees, kolonels van de burgerwacht, de rektor van de latynsche school, en zoo voort. Wysgeeren - maar ze moesten 'n stelsel hebben - dokters met één paard, en dichters kwamen later. Heel laag daaronder, en vry naby de mosselen, had-i de zevende onderafdeeling geplaatst der III klasse van den burgerstand, en in die buurt hoorde myn held thuis. ‘burgerstand, IIIe klasse, zevende onderafdeeling. | |
[pagina 265]
| |
buren die ‘tweemaal schellen.’ (Zie b2) leentje, mietje, jansje. Louise komt minder dikwyls voor. De onderdeur wordt opengetrokken met 'n touw dat glimt van lange dienst. Slapen in één kamer. Kraamschut. Meid ‘halve naaister’ en 'n ‘mensch.’ Zondags kaas, geen likeur, maar overigens godsdienst en fatsoen als-boven. Daar zyn we aangeland by juffrouw Pieterse. De lezer weet nu vry juist wat-i te denken heeft van Wouter's omgeving, en begrypt waarom ik z'n gezichtje stadskleurig noemde toen we hem voor 't eerst zagen in de hartenstraat. |
|