Zoo'n steen in de maag, hoort daar niet. Zoo'n speld in 't oog,
hoort daar niet. Die vlag... 't vervolg hierna!
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Waar zoo'n steen t'huishoort en dienst-doet, weten wy. En,die
vlag... 'n koninkryk voor 'n vloek!
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Die vlag, o Koning van Nederland, o staatslieden van Nederland, o
Volk van Nederland, die vlag behoort te wapperen in den Archipel van
Insulinde, waar onze broeders worden meegevoerd, tot slaaf gemaakt of
geslacht, door zeeroovers!
Dáár hoort die vlag! Dáár, Volk,
Regeering en Koning van Nederland! Daar hoort zy, zeg ik u!
En ze moet niet hier my hinderen in 't schryven van m'n
ideen ! Dat behoorde zy niet te doen, zeg ik u! Ik
láát me niet hinderen...
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Daar plakt ze weer voor 't raam, en zuigt zich vast. Wat rood en wit
en blauw... 't is donker...
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Welnu, ik wil zien! Ik tart die vlag my 't schryven te
beletten! Ik wil zien, ik zie!
Fladder maar voort, o vlag, in oneerlyke veiligheid! Benje niet bang
voor wat regen, voor wat stof? Zie je al die kappellui daar beneden op de
straat? Schrik niet, ze zyn onschadelyk... ze rooven niet met lans of zwaard of
scherpen klewang...
En verheug u, weldra zal men u wat rust geven na uw
goeverneurgeneraals-paradedienst! Er ligt 'n net foudraaltje van wasdoek
gereed. Daar ga je in, vlag... wel te rusten!
Maar my dwingen tot werkeloosheid, door je dom plakkerig
lichtbedervend gezwabber en gezwets tegen m'n venster... dat zult ge niet...
dat kunt ge niet... daartoe tart ik u!