Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
De onwetende, die generaal geweest was, scheen geen lust te hebben in diskussie. Althans hy antwoordde niet op de uitnoodiging tot voortzetten van den stryd die afgebroken was door den dood. Ik gis dat hy 't doelloos vond en beneden de waardigheid van onsterfelyken, vooral nu 't niet langer te doen was om waarheid - dit was tot weerzydsch genoegen uitgewezen in z'n nadeel - maar over de prioriteit van het vinden der waarheid. Hierin scheen de gewezen generaal geen belang te stellen. Maar wèl was hy verdrietig over 't verlies van z'n laatsten veldslag.
- Verbeeld u, vriend onsterfelyke, ik was gewond. Men bracht me in 'n kamer en te bed. Ik lag den ganschen dag te ylen, en kon geen bevelen geven. Maar 'savends werd m'n geest helder. Ik liet my de kaarten van de situatie voorleggen, bestudeerde pozitien, sterkte, snelheid van beweging. Ik gaf orders en zond m'n adjudanten rechts en links. Dàt korps moest hierlangs... 't andere dáárheen... men zou den vyand aantreffen op dat punt... zie!
En met onsterflyken vinger wees hy 'n punt aan op de kleine aarde. - Welnu, werden uw bevelen niet goed uitgevoerd? - O ja, maar... luister! Na alles te hebben geregeld, sliep ik in. 's Nachts werd ik wakker. M'n wakers hadden my alleen gelaten, vertrouwende op m'n gerusten slaap. Ik hoorde niets dan 't eentonig stappen van den schildwacht onder m'n venster... - Wat is dat... 'n schildwacht? - Definitien zyn moeielyk. Nadenkende over m'n gegeven bevelen, bedacht ik dat er iets verzuimd was. De kolonel P... kent ge dien? - Is-i dood? - Ik weet niet... - Levenden ken ik niet. - Dat 's waar... ik vergat dat we dood zyn. Ik ken hem ook niet meer. Maar toen scheen ik hem te kennen. Welnu, ik bedacht dat P misschien te laat zou komen met z'n kolonne als ik niet spoedig... ‘Hoe laat is 't?’ riep ik met schrik. - Hoe laat? Schrik? Wat is dat? - Definitien zyn moeielyk. Laat of vroeg is iets van tyd... - Wat is dat... tyd? - Dat weet ik niet meer, maar val me niet telkens in de rede. Ik wil u vertellen waarom ik zoo verdrietig hier ben aangekomen. Ik riep ‘ hoe laat is 't?’ Niemand antwoordde. Ik hoorde maar altyd-door dat eentonig stappen van den | |
[pagina 22]
| |
schildwacht, en riep nogeens: ‘hoe laat is 't?’ zoo luid ik kon. Maar opstaan kon ik niet. Ik was zwaar gewond, en kon 't hoofd niet naar de pendule keeren. Die wond aan den hals... - Ik zie uw wond niet, en uw hals niet. - 't Is waar, we hebben geen hals hier, en geen wonden... dat moet wennen. Maar toen had ik 'n hals, en aan dien hals 'n wond die me belette te zien hoe laat het was. Ik riep weer: ‘hoe laat is 't?’ Geen antwoord. Maar altyd hoorde ik den tred van dien schildwacht. En ik hoorde hem hoesten, ja, ik hoorde z'n ademhaling. Maar als ik riep: ‘hoe laat is 't?’ hoorde hy my niet. Ga naar voetnoot* Dit ergerde my, maar ik begreep het wel. Die schildwacht was pas rekruut geweest, en had de stiptheid van iemand die iets weet, maar die 't nog niet lang weet: hy mocht niet spreken op z'n post. Wist ge dat? - Neen, ik was spreker van beroep, en heb dus wel eens gezwegen op m'n post, waar 't spreken plicht was. En toch ben ik hier! - Nu, myn schildwacht komt zeker hier. Hy deed zyn plicht met rekrutige domheid. Ik riep... ik riep... Ach, altyd te-vergeefs! Ik kreeg de koorts van ergernis. Den volgenden morgen kwam men my berichten dat de slag verloren was... omdat kolonel P te laat was gekomen. ‘En, zeiden velen - die nooit 'n slag verloren omdat ze nooit slag leverden - 't zou anders afgeloopen zyn als Generaal X heden nacht vóór vier uur 'n estafette had gezonden.’ De domme kwaadaardigheid... - Wat is dat? - Definitien zyn moeielyk. Val me niet in de rede. De kwaadaardige domheid redeneerde ditmaal juist. Het was wáár! Inderdaad, als ik dien nacht by-tyds 'n estafette had gezonden!... Begryp eens hoe verdrietig ik was! Terstond na 't bericht van den verloren slag, liet een der manschappen verzoeken by my toegelaten te worden. Men liet hem binnen: ‘Generaal, ik ben de schildwacht die op post stond onder | |
[pagina 23]
| |
uw venster, dezen nacht van twee tot vier.’ ‘Hm!... zei ik. ‘Generaal, 't was half-drie.’ ‘O God, riep ik, waarom dat niet gezegd toen 't weten my noodig was!’ Daarop ben ik gestorven. Ga naar margenoot# |
|