Oma Afanaisa heeft een moeilijk leven gehad: haar man heeft haar al vroeg verlaten en ze heeft de ellende van de Binnenlandse Oorlog meegemaakt in het dorp. Nu zijn er weer allerlei vreemdelingen die goud zoeken, zoals de garimpeiros uit Brazilië, en bomen kappen.
Kleinzoon Mitchell is net als zijn oma bezorgd over de houtmaatschappij die gekomen is om bomen te kappen. Met zijn oma gaat hij naar de krutu over dat onderwerp en raakt slaags met een jongen die rijk wil worden aan het hout.
Ze besluiten een offer te brengen bij de grote kankantriboom, maar als ze daar aankomen is de boom al weg, gekapt. Hun heilige boom. Samen met zijn oma huilt hij dan. Hierin zijn ze één.
Het boekje eindigt met een uitspraak van een Noord-Amerikaans opperhoofd van een indianenstam, Allantis Obomswaint:
‘Als jullie de laatste rivier vervuild hebben,
als de laatste vis gevangen is,
als de lucht te vies is om in te ademen,
en als de laatste boom is omgehakt...
Dan zullen jullie je te laat realiseren,
dat je al je geld niet kunt opeten.’