Fremantanya, Fremanbonya, Minimini en Koprokanu heten de vier dochters van een moeder. De derde, Koprokanu, heeft volgens haar moeder een lelijke kleur, ‘net zo geel als een koperen kanon’. Koprokanu moet in huis alle klusjes opknappen.
Het zielige meisje mag niet met de anderen eten en krijgt alleen restjes. We weten allemaal hoe het verhaal in grote trekken verloopt en net als Assepoester is het Koprokanu op wie de rijke jongeling die een feest geeft zijn keuze laat vallen. Een happy end!
Behalve het bekende liedje zijn er typisch Surinaamse motieven door het verhaal gevlochten. Huidskleur natuurlijk; het kind met een ‘lelijke kleur’ is niet geliefd. In het koloniale verleden speelde dat vooral voor zwarte kinderen: hoe lichter je was, hoe mooier. Gelukkig is deze wantoestand nagenoeg verdwenen.
Grappig in dit verhaal is de rol van de papegaai als positieve verklikker. Als de bode van de rijke koopman met zijn uitnodigingen voor het feest komt, zegt moeder dat ze drie dochters heeft, maar ‘popokai’ roept:
‘Er is er nog één in 't vat.’ En inderdaad: er zit nog een meisje in de regenton opgevouwen. Moeder liegt echter dat deze dochter ‘nergens wil gaan’. ‘Popokai’ heeft geen succes met zijn poging haar ook uit te nodigen.
In tegenstelling tot andere door Francis Vriendwijk bewerkte verhaaltjes, zoals ‘Bigi-Bere, Bigi-Ede en Fini-Futu’ en ‘Pikin Todo en Pikin Sneki’ heeft ‘Koprokanu tan de’ dus wel een ‘happy end’, extra ‘happy’ zelfs, want Koprokanu is goed voor haar moeder en zussen als ze getrouwd is met haar rijke man en als ze zelf ‘gele’ kinderen krijgt, houdt haar moeder zelfs van ze. Het kan verkeren!