Tante blijkt een lelijke, valse heks te zijn die toverkracht bezit en gemene drankjes brouwt. Ze is duidelijk een verpersoonlijking van ‘het kwaad’.
Ze laat Rani keihard werken en geeft haar weinig te eten en al helemaal geen liefde. Hulp krijgt Rani van een kant die je helemaal niet verwacht, van Nagraj, de slang.
Hij kapt voor haar het pijnlijke snijgras voor tante Mala's koe. Samen zijn ze sterk en kunnen zij de heks op het einde aan. Ze brouwen een drank waarmee ze haar vernietigen. Dan blijkt Nagraj een aardige jongen te zijn, Raj, die in Nickerie woont en Rani meeneemt naar zijn familie.
Het verhaal is beeldend geschreven met liederen en gedichten erin die het afwisselend maken. De slang heeft een eigen slangentaal met veel ‘sjsjsj's’. Het boek is voor alle kinderen die van sprookjes houden.
Heel geschikt om voor te lezen en boeiend voor lezers. De schitterende tekeningen van de schrijver zelf maken de uitgave uniek. Heel gedetailleerd en expressief geeft hij de sprookjesachtige wereld vorm. Bijzonder is ook het gebruik van Sarnámiwoorden in de Nederlandse tekst, zelfs zonder vertaling. Vanuit de context worden ze duidelijk.
Dat Rani en de slangenkoning een hindostaans sprookje is met zelfs hindostaanse woorden erin, vormt geen enkele belemmering voor kinderen van andere bevolkingsgroepen om van het verhaal te genieten. Alle Surinaamse en ook andere kinderen vinden het verhaal prachtig. Het is dan ook universeel.