Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdMithridates VIEuptor, koning van Pontos (ca. 32-63), gedurende een halve eeuw de grote tegenstander van de Romeinen in het Oosten. Al op jeugdige leeftijd vermoordde hij zijn moeder en zijn broer om zich te verzekeren van de alleenheerschappij. Hij zag zich als de nieuwe Alexandros, overnachtte bij ijzige koude in de openlucht om zich te harden en nam gif in om zich immuun te maken tegen aanslagen. Toen zijn echtgenote en tevens zuster Laodikeia een poging tot gifmoord ondernam, liet hij haar ombrengen. Rond 105 begonnen zijn pogingen tot het veroveren van het onder Romeins gezag staande gedeelte van Klein-Azië. Met de koning van Bithynië, Nikomedes ii, geraakte hij in een twist om de heerschappij over Kappadocië, en toen deze koning een beroep deed op Romeinse bijstand, gaf Mithridates op vordering van Rome zijn veroveringen in Klein-Azië op. Hij zocht nieuwe bondgenoten in Azië en huwelijkte om die reden zijn dochter Kleopatra uit aan Tigranes, koning van Armenië. In een nieuwe aanval op Kappadocië werd koning Ariobarzanes verjaagd, die samen met de nieuwe Bithynische koning, Nikomedes iii, een beroep op Rome deed. Het kwam nu tot een regelrechte oorlog met de Romeinse troepen onder leiding van Sulla (»Marius & Sulla), die bitterder werd toen Mithridates in Ephesos en andere Kleinaziatische steden tienduizenden Romeinen ombracht. De oorlog breidde zich uit doordat een aantal Griekse steden zich achter Mithridates schaarde. Sulla's verovering van Athene luidde de ommekeer in deze oorlog in en Mithridates moest zich in 84 terutrekken in zijn stamland Pontos. De tweede oorlog begon het jaar daarop met een onverhoedse inval van de op krijgsroem beluste Licinius Murena in Pontos. Mithridates sloeg de aanval af en bezette met Tigranes opnieuw Kappadocië; en hij sloot een verbond met Sertorius, een Romeinse bevelhebber die zich in Spanje zelfstandig had gemaakt. Geen van beide partijen kon een beslissing forceren, al bracht de nieuwe bevelhebber Lucullus Mithridates eenmaal zo in het nauw dat deze het volgens Ploutarchos raadzaam achtte zijn twee zusters-echtgenotes, Berenike en Monime, opdracht te geven tot het nemen van de gifbeker. Lucullus echter, volgens onder meer Dio Cassius uitgesproken onbekwaam in de omgang met zijn soldaten, werd gehinderd door muiterijen en teruggeroepen naar Rome, waar hij zich voortaan geheel en al zou overgeven aan de spreekwoordelijk geworden Luculliaanse geneugten. Zijn opvolger »Pompeius kon Mithridates in 66 zware nederlagen toebrengen. Deze had inmiddels met andere tegenslagen te kampen: eerder al had zijn zoon Machares hem in de steek gelaten, nu liep zijn andere zoon Pharnakes over naar de Romeinen evenals een aantal Griekse bondgenoten. Een van zijn vrouwen, Stratonike, verried hem en droeg een belangrijke vesting over aan de Romeinen. Tigranes viel hem af, zette zelfs volgens sommigen een beloning op het | |
[pagina 161]
| |
hoofd van zijn gewezen bondgenoot. De koning probeerde zichzelf om het leven te brengen met gif maar moest, hiervoor nog steeds immuun, zich uiteindelijk laten neersteken door iemand uit zijn gevolg. Zijn geliefde, Hypsikrateia, die hem, naar Ploutarchos meedeelt in de Pompeius-biografie, steeds op manhaftige wijze begeleidde op zijn veldtochten, zou als een ware Amazone in de strijd zijn gesneuveld. In Rome haalde men opgelucht adem bij het vernemen van de dood van deze geduchte vijand, die niettemin van Pompeius een eervolle begrafenis kreeg. Met de overwinning op Mithridates vestigde Pompeius de Romeinse heerschappij tot voorbij de grenzen van Klein-Azië.
Het meest volledige verslag van de Mithridatische oorlogen is dat van Appianos. Verdere berichten zijn er in de Sulla-, de Pompeius-, de Sertorius- en vooral de Lucullus-biografie van Ploutarchos, bij Iustinus en bij Dio Cassius. Allen getuigen van de grote statuur van deze gevaarlijke tegenstander, hardnekkig in zijn verzet tegen de oprukkende Romeinse wereldmacht en door geen tegenslag te temmen. Een echo van deze kwalificaties is in later tijd de kenschets in de Causes 1734 van Montesquieu: een magnifieke leeuw die door verwondingen alleen maar gevaarlijker wordt. Racine voert in zijn tragedie 1673 een Mithridates ten tonele die enerzijds groot is in zijn haat jegens de Romeinen en in het besef het laatste bolwerk te zijn tegen de oprukkende grootmacht, anderzijds klein in zijn ziekelijke argwaan en zijn tirannie binnenshuis, waarin hij zijn zoon Pharnakes terecht, zijn andere zoon Xiphares echter ten onrechte verdenkt. Andere Mithridates-tragedies zijn er van La Calprenède 1635 en Lee 1678. Gellert laat in zijn Fabeln und Erzählungen 1746-48 een verongelijkte Monime, nog maar sedert kort in rang de eerste vrouw van de vorst, zelfmoord plegen. Het toneelstuk van Racine was uitgangspunt voor een libretto van Cigna-Santi, dat in 1770 op muziek werd gezet door de jeugdige Mozart, die met deze opera in Milaan en elders in Italië groot succes had. De opera van Scarlatti/Noris 1701 handelt over een niet tot klassieke teksten te herleiden wraakactie van Laodikeia en Mithridates jegens de moordenaars van hun vader Mithridates v Euergetes. Voorts zijn er opera's van Scarlatti/Frigimelica Roberti 1707, Porpora/Vanstryp 1730, Porpora/Gavardo 1736 en Terradellas/Vanneschi 1746. In de beeldende kunst van de oudheid tonen portretten op eigentijdse munten en een marmeren kop uit dezelfde tijd in het Louvre te Parijs Mithridates een enkele maal als Herakles: op het hoofd heeft hij de opengesperde kop van een leeuw als helm. Evenals zijn tegenstrever Pompeius nam hij de Alexandros-iconografie, onder meer de diadeem en de lange bakkebaarden, over. In de beeldende unst van de nieuwe tijd speelt hij nauwelijks een rol. De Salon-catalogi melden een schilderij met de dood van Mithridates (Potain 1793) en met de vorst in gezelschap van Stratonike (Lagrenée 1779). Hypsikrateia, op het slagveld haar man volgend, is in Versailles geschilderd door Paillet 1673, in combinatie met andere manhaftige vrouwen (»Rhodogoune). Michel 1967; Zanker 1987. |
|