Milon
uit Kroton verwierf onsterfelijke roem als sportman omdat hij tussen 540 en 516 welhaast onoverwinnelijk was in de Olympische worstelwedstrijden. Over zijn kracht gingen vele verhalen, later opgetekend door Pausanias en Plinius. Hij torste bij wijze van oefening dagelijks een jonge stier op de schouders. Met het doen opzwellen van zijn aderen kon hij een om zijn hoofd gewonden streng darmen laten springen. Niemand was in staat hem van een met olie ingesmeerde en aldus glibberig gemaakte discus te zetten en evenmin kon iemand uit zijn gebalde vuist een granaatappel nemen die daarbij toch ongekwetst bleef.
Al bij leven werd hij geëerd met een bronzen beeld dat hij volgens Pausanias zelf naar de Altis in Olympia zou hebben gedragen: hij stond op de discus, droeg om het hoofd de streng darmen en hield de granaatappel in de hand.
Hij kwam aan zijn einde toen hij in een bos bij Kroton stuitte op een dorre boom waarin wiggen waren geslagen om deze te splijten. Uit nieuwsgierigheid of om op eigen kracht de boom verder te splijten stak hij zijn hand in de spleet, waarop de wiggen losschoten. Hij raakte beklemd en viel volgens Pausanias ten prooi aan wolven, volgens Valerius Maximus aan een leeuw, terwijl Gellius slechts spreekt van wilde dieren.
Simonides van Keos maakte een loflied ter ere van Milons Olympische zeges. Tot verdere literaire werken inspireerde de sportman niet. Het door Pausanias beschreven, maar verloren gegane beeld van de beeldhouwer Dameas behoorde tot de eerste gegoten bronzen van levensgroot of groter formaat. We moeten het ons voorstellen als een kouros: een naakte staande jongeling, in dit geval met genoemde attributen uitgerust. Verder kennen we geen antieke voorstellingen.
In de emblematiek van de 16e eeuw is enkele malen te zien hoe Milon de jonge stier op zijn schouders draagt als lofprijzing van de verwerving van kracht of bekwaamheid door vasthoudende oefening. Een embleem met de aanval door wolven is een waarschuwing tegen zelfoverschatting. In de beeldende kunst van de 17e eeuw is het einde van Milon getekend door onder meer Annibale Carracci en Rosa en geschilderd door onder meer Maffei en Volpato. Populairder nog was dit in de 18e en 19e eeuw. De voorstellingen rond het midden van de 18e eeuw - een marmeren groep van Falconet voor de Salon van 1755 en van Dumont voor die van 1769, schilderijen van Bachelier 1761 en Challé 1763 - steken in hun heftige verbeelding van dit exemplum doloris scherp af tegen de dan nog overheersende rococo-stijl. Aanwijsbare inspiratiebron voor een beeldengroep van