Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdGaius Marius (156-86) & Lucius Cornelius Sulla (138-78)waren de twee grote tegenspelers tijdens de politieke conflicten in de eerste decennia van de 1e eeuw v.C. Sedert de troebelen rond de Gracchi stonden twee partijen in de Senaat lijnrecht tegenover elkaar: Optimaten (leden van de gevestigde aristocratie) en Populares (verarmde aristocraten en nieuwe rijken) die met de volkstribunen en met delen van het volk een sterkere machtspositie trachtten te verkrijgen. Marius verwierf zich als militair tribuun een grote reputatie in de door Sallustius magistraal beschreven oorlog tegen de Noordafrikaanse vorst Iugurtha. Hij overvleugelde Q. Caecilius Metellus, lid van een machtig aristocratisch geslacht. Deze militaire successen stelden hem in staat als homo novus in 107 het consulaat te bemachtigen. In die positie brak hij met de traditie, volgens welke het leger uitsluitend mocht bestaan uit burgers met eigen bezit, niet afhankelijk van soldij, oorlogsbuit of van op voorspraak van hun aanvoerder verkregen schenkingen van land of goed na afloop van de campagne. Hij rekruteerde beroepssoldaten van buiten deze bezittende klasse om de uitgedunde legioenen aan te vullen. In Mauretanië kon hij Bocchus, de koning van dit land, dwingen Iugurtha uit te leveren. Hij ging er prat op deze oorlog tot een goed einde te hebben gebracht, terwijl de jonge officier Cornelius Sulla, die met zijn listen en diplomatie Iugurtha aan Marius had weten uit te leveren, meende dat hèm deze eer toekwam. Marius had nu een zo sterke positie dat hij tegen de regels en voor het eerst in de geschiedenis herhaaldelijk, enkele malen zelfs van jaar op jaar, als consul werd herkozen. Na een triomfale intocht zoals Rome nog maar zelden gezien had, trok hij ten strijde tegen de Keltische en Germaanse stammen die in Gallië en Noord-Italië de Romeinen bedreigden, en versloeg hij achtereenvolgens de Ambronen, de Teutonen en de Kimbriërs. Zijn zesde consulaat in 100 markeerde het hoogtepunt van zijn macht: hij kon het zich zelfs veroorloven zijn verbitterde tegenstander Metellus te verbannen en een landverdeling door te drijven ten gunste van zijn veteranen. Tegelijk zette de neergang in. Toen er in Rome rellen uitbraken als gevolg van het drijven | |
[pagina 155]
| |
van de radicale volkstribuun Appuleius Saturninus, dwong de Senaat Marius tot arrestatie van de aanhangers van Saturninus, ook al bevonden zich onder hen medestanders van de consul. In het gebouw van de Senaat werden ze vervolgens door Marius' tegenstanders onder de senatoren eigenhandig gelyncht. In de jaren 90 kwam het tot scherpe conflicten tussen Rome en de Italische bondgenoten, die in opstand kwamen na de herhaalde weigering van Rome om hun het Romeinse burgerschap te verlenen. Zelfs na toekenning hiervan volhardden enkele volkeren in hun opstandige houding. Sulla, inmiddels voorman van de Optimaten, boekte grote successen bij het bedwingen van deze opstanden, hetgeen hem in 88 een consulaat opleverde. Toen hij vervolgens het opperbevel tegen »Mithridates kreeg, zorgde Marius dat dit Sulla weer werd ontnomen. Sulla rukte op naar Rome om dit ongedaan te maken, en Marius moest de wijk nemen naar zijn villa bij Minturnae. De magistraten van die stad zonden een Galliër of Kimbriër naar Marius met het bevel hem te doden. Deze richtte zich op van zijn rustbed en daagde de man uit hem, de grote Marius, te doden. De man echter, geïmponeerd door deze woorden en door Marius' dwingende blik, vluchtte weg uit het huis. Marius moest overigens zelf verder vluchten en belandde in Afrika, waar hij volgens Ploutarchos bij de ruïnes van Carthago de neergang van deze grote stad en van zijn eigen lot betreurde. Sulla nam in het Oosten de strijd op tegen Mithridates, terwijl Marius zich intussen aan het hoofd van een leger van slaven en opstandige Samnieten gewapenderhand meester maakte van Rome met steun van Sulla's opvolger als consul, Cinna. Er zou een grote slachtpartij onder de medestanders van Sulla hebben plaatsgevonden, die door Appianos en andere latere historici aan Marius werd toegeschreven om hem in een kwaad daglicht te stellen. Marius werd opnieuw gekozen als consul, maar stierf in het jaar van zijn consulaat, 86 v.C. In de ‘sociale oorlog’ vanaf 83 kwam het tot een strijd tussen Sulla en de ‘Marianen’, die de steun kregen van delen van de Italische volkeren. Nadat Sulla, geholpen door onder meer Pompeius en Crassus, de militaire overhand had gekregen, herstelde hij het gezag van de Optimaten met harde hand. De opstandige Samnieten werden geliquideerd, het graf van Marius geschonden en duizenden werkelijke of vermeende aanhangers van de Marius-partij werden het slachtoffer van de beruchte ‘proscriptie’: indien hun namen vermeld stonden op een op het Forum opgehangen lijst, waren ze vogelvrij en ontvingen hun moordenaars een beloning, terwijl hun vermogens verbeurd werden verklaard en de naaste verwanten werden uitgesloten van politieke functies. De Senaat kreeg een aanvulling van 300 medestanders en de bevoegdheden van de volksvergadering en van de volkstribunen werden drastisch ingeperkt. In 80 legde Sulla tot veler verbazing en om onbekende redenen vrijwillig de dictatuur neer en trok hij zich terug op zijn landgoed, waar hij in 78 stierf.
De waardering voor Marius varieert naar gelang de politicus of historicus zichzelf plaatst in de traditie van de Optimaten of de Populares. Caesar heeft voor Marius achting, Cicero betuigt herhaaldelijk afkeer. De moraal van Ploutarchos' biografie is ambigu, al besluit hij zijn tekst met een waarschuwende beschrijving van het onrustige einde van Marius, die tot op zijn sterfbed wordt geplaagd door het verlangen naar nog grotere militaire en politieke roem. Ook Diodoros schrijft dat Marius tot op te hoge leeftijd eerzuchtig bleef en zo zijn neergang uitlokte. Een imponerende persoonlijkheid wordt hem door geen enkele auteur ontzegd: het verhaal van Appianos en Ploutarchos over de barbaar die de hand niet durfde op te heffen tegen Marius, getuigt daarvan. Valerius Maximus haalt het aan in het caput ‘de maiestate’. Met betrekking tot de militaire hervormingen van Marius bestaat reeds in de oudheid het ook in de nieuwe tijd, | |
[pagina 156]
| |
Marius, ca. 50-40 v.C., marmer, 45 cm hoog. Glyptothek, München. Er is lang getwist over de echtheid van beide portretten, die ook als vervalsingen uit de 18e eeuw zijn opgevat. Ook over de identiteit van deze onmiskenbaar republikeinse koppen bestaat geen eensgezindheid.
bijvoorbeeld door Rousseau verwoorde inzicht dat deze hervormingen het de legeraanvoerders mogelijk maakten zich van de aan hun persoon gebonden troepen te bedienen als politieke instrumenten. Sulla is door de eeuwen heen een persoonlijkheid gebleven die voor raadsels stelt: een uiterst bekwame, maar ook een koude, arrogante en al te harde leider; de eerste Romein die het waagt met zijn troepen op te trekken tegen Rome; de eerste die het middel van de proscriptie hanteert; de eerste ook die zonder benoeming de dictatuur grijpt, welke hij overigens tot ieders verwondering zelf weer neerlegt. Proscriptie en wreedheid blijven stenen des aanstoots. Door Caesar en de zijnen, die zich tot de Populares rekenen, wordt de wraakactie van Sulla later aangegrepen om daartegenover de dementia Caesaris te benadrukken. In de literatuur van de keizertijd wordt Augustus ernstig verweten dat ook hij gedurende het triumviraat dat zich had gevormd na de dood van Caesar, naar het middel van de proscriptie greep. Alle schrijvers tenslotte - Ploutarchos in zijn Sulla-biografie, Appianos in zijn verslag van de burgeroorlogen - maken gewag van de zelfverheerlijking van Sulla, die zich tooide met de bijnamen Felix en Epaphroditos (‘favoriet van Aphrodite’). Het Sulla-beeld is in later tijd overwegend negatief, bijvoorbeeld in de Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence 1734 van Montesquieu en in de Sertorius-tragedie van Corneille 1662, waarin deze edele Sertorius, opperbevelhebber in Spanje, de dictatuur van Sulla gispt. Terzijde van deze politieke beeldvorming staat het curieuze Sulla-libretto van Gamerra en Metastasio, op muziek gezet door Mozart 1772, Anfossi 1774, J.C. Bach 1776 en Mortellari 1779: Sulla bemint een dochter van Marius, terwijl Cinna dingt naar de hand van een zuster van Sulla. De verwikkelingen leiden tot een samenzwering, maar uiteindelijk toont de hoogmoedige en harde Sulla zich bij de ontdekking van het komplot clement. Ope- | |
[pagina 157]
| |
ra's op andere libretti zijn er van Graun 1753 (het libretto is van Frederik de Grote) en Händel 1713. Een aanval op de heerszucht is het door Jouy na de dood van Napoleon i geschreven Sulla-stuk, waarin het vrijwillige aftreden van Sulla wordt geprezen. Sulla behoort tot de eersten die een bewuste propaganda voeren door middel van beelden van zichzelf en van munten waarop overwinningen zijn afgebeeld. Hij laat zich nog niet zelf op de beeldenaar plaatsen. Portretten uit die tijd of uit de latere oudheid van Marius en Sulla kennen we in de vorm van een paar meer dan levensgrote koppen in München die in de 18e eeuw talloze malen geïmiteerd werden. In verhalende voorstellingen is geen van beiden door de Romeinen vereeuwigd. Sulla is in de latere beeldende kunst afwezig. Een schilderij van Guérin (Salon 1799) houdt verband met zijn proscriptie: Marcus Sextus (een in de geschiedschrijving overigens nergens te vinden naam) keert terug naar huis en treft zijn vrouw als slachtoffer van deze proscriptie dood aan. Dit doek werd meteen begrepen als toespeling op het schrikbewind van Robespierre. Van Marius zijn er enkele afbeeldingen van de Carthago-scène, bijvoorbeeld tekeningen van West 1796 en Mortimer 1774 en een schilderij van François ca. 1780, waarop de ruïnes van Carthago zijn voorgesteld in de vorm van de tempels van Paestum (Kon. Musea voor Schone Kunsten Brussel). De Amerikaanse schilder Vanderlyn beeldde dit motief in 1807 uit als eerbewijs aan zijn mecenas, vice-president Burr, die slachtoffer was geworden van een schandaal. Friedrich Sustris schilderde ca. 1590 hoe Iugurtha geketend wordt meegevoerd in Marius' triomftocht, Drouais in 1786 hoe de soldaat te Minturnae terugdeinst voor de grote Romein. In de literatuur zijn er over de opkomst en neergang van Marius tragedies van Otway 1679, Arnault 1791 en Grabbe 1827. Hinard 1985; Wünsche 1982. Sulla, ca. 50-40 v.C., marmer, 30 cm hoog. Glyptothek, München.
|
|