Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Van Alexandros tot Zenobia | |
[pagina 15]
| |
Alexandros(356-323), zoon van Olympias en de Macedonische koning Philippos ii, behaalde zijn eerste militaire successen al tijdens het leven van zijn vader en verzekerde zich na diens vermoording in 336 van de alleenheerschappij. Hij bracht Griekenland onder Macedonisch gezag, officieel niet met de bedoeling de onafhankelijkheid van de stadstaten geweld aan te doen, maar om eensgezind de Perzen, hun gezamenlijke vijand immers, te bestrijden. In werkelijkheid had die expeditie toch veel van een expansieve oorlog: het opstandige Thebe werd bedwongen en vernietigd en Athene ingenomen. In 334 stak hij de Hellespont over en bracht de troepen van de Perzenkoning Dareios iii een eerste slag toe bij de rivier de Granikos. Na het bedwingen van de Phrygiche hoofdstad Gordion overwon hij Dareios opnieuw bij Issos. De expeditie voerde door Klein-Azië en langs de kust van Syrië. Hij kon Tyros pas na een beleg van negen maanden innemen en veroverde tenslotte Egypte, waar hij Alexandrië stichtte. Tijdens dit gedeelte van de lange mars stuitte hij nauwelijks op Perzische tegenstand tot aan de finale confrontatie in 331 bij Gaugamela in de vlakte van Mossul, waar de Perzen een verpletterende nederlaag leden. Hun vorst Dareios werd door personen uit zijn eigen omgeving omgebracht. Alexandros richtte zijn aandacht nu op consolidatie van de grenzen van het nieuwe imperium, waarbij waarschijnlijk een assimilatie van Grieken en Perzen werd beoogd, een streven dat kracht werd bijgezet door Perzen hoge functies te geven en huwelijken tussen Perzen en Macedoniërs te bevorderen. De veldtocht naar Indië, begonnen in 327 ter afbakening van de oostgrens, kreeg de trekken van een doelloze dwaaltocht, tegelijk echter ook van een ontdekkingsreis. Op de terugweg, tijdens een campagne tegen de Arabische volkeren, stierf Alexandros in 323 te Babylon. Aldus zeer kort samengevat de historisch vaststaande levensloop. Historici, romanciers en dichters hebben echter reeds in de hellenistische tijd waarheid en fantasie verweven met een soms sprookjesachtige vorst als resultaat. Arrianos schrijft in de 2e eeuw n.C. de Anabasis Alexandrou (Veldtocht van Alexandros), een betrekkelijk sober verslag van vooral de militaire daden, dat op oudere bronnen teruggaat. Ploutarchos geeft in zijn korte Alexandros-biografie de anekdoten en daden die hem typisch lijken voor de karakterisering van deze vorst. Quintus Curtius Rufus toont in zijn omvangrijke biografie ca. 50 n.C. een levendige interesse voor de veranderingen die zich in Alexandros voltrekken tijdens zijn tocht door Perzië en langs de grenzen van de bekende wereld. Hij geeft een soms gedetailleerd verslag van de fabelachtige zaken die Alexandros in die verre streken waarneemt, en van de wonderbaarlijke avonturen die hem daar overkomen. Van een werk van Pompeius Trogus uit het einde van de 1e eeuw v.C. kennen we helaas slechts een uittreksel van de hand van Iustinus. Trogus' tijdgenoot Diodoros Sikoulos is van belang vanwege vermeldingen van verloren gegane bronnen. Nagenoeg geheel fictief tenslotte is de laathellenistische Alexanderroman. We volgen in de behandeling van de ‘faits et gestes’ van Alexandros de biografie van Ploutarchos en geven aan welke toevoegingen of afwijkende verhalen elders te vinden zijn. Reeds voor Alexandros' geboorte doen zich tekenen voor dat uit het huwelijk van Philippos en Olympias een bijzonder kind zal worden geboren. Olympias droomt dat de bliksem inslaat in haar schoot en Philippos sluit, eveneens in een droomgezicht, de schoot van zijn vrouw af met een zegel waarop een leeuw: een teken dat uit deze schoot een kind met de fierheid van een leeuw zal worden geboren. Een mare dat een slang aan Olympias' zijde zou hebben geslapen, wordt door het orakel van Apollo te Delphi in verband gebracht met Zeus-Ammon; hiermee is de basis gelegd voor de opvatting, die ook | |
[pagina 16]
| |
Alexandros later zal aanhangen, dat niet Philippos maar Zeus zijn vader is. De schrijver van de Alexanderroman plaatst het geboorteverhaal geheel in het teken van toverij en magie: Alexandros is de zoon van de met toverkracht begiftigde, uit Egypte verdreven koning Nektanebo, die zodanig met droomgezichten en voortekenen manipuleert dat hij zelfs toegang krijgt tot het bed van Olympias, maar haar doet geloven dat ze door Zeus zwanger is gemaakt. Vanaf zijn jonge jaren legt de koningszoon een grote eerzucht aan den dag, zozeer zelfs dat hij zich zorgen maakt dat zijn succesrijke vader voor hem onvoldoende van de wereld ter verovering zal overlaten. Geprikkeld door zijn vader, die het paard Boukephalos (‘runderkop’) voor iedereen en dus ook voor Alexandros ontembaar acht, bedwingt hij dit reusachtige en bijzondere dier met horens op zijn kop, dat hem later door alle landen zal dragen. Voor Alexandros' opvoeding wordt zorg gedragen door de kunstenaars Apelles en Lysippos en door Aristoteles die de jongen inzicht in de filosofie en de letteren bijbrengt. Het favoriete boek van Alexandros, op alle tochten in een kistje meegevoerd en onder zijn hoofdkussen bewaard, is de Ilias van Homeros. Moeilijkheden tussen Philippos en deze zo grote zoon blijven niet uit en Olympias levert daaraan haar bijdrage door Alexandros tegen haar echtgenoot op te stoken. Het komt tot een uitbarsting wanneer Philippos zijn vrouw wil verstoten ten gunste van een zekere Kleopatra. Ruzie tussen vader en zoon aan een banket hierover leidt alleen maar niet tot doodslag, omdat de beide combattanten te dronken zijn. De conflicten blijven echter zo hoog oplopen, dat wanneer Philippos door een beledigde hoveling wordt gedood, Alexandros en Olympias ervan verdacht worden daarin de hand te hebben gehad. Ten tijde van de dood van Philippos wordt het Macedonische rijk belaagd door interne en externe gevaren. Alexandros rekent in hoog tempo af met een aantal tegenstanders en trekt dan op tegen Thebe, dat met de grond gelijkgemaakt wordt. Hier speelt de kwestie rond Timokleia, de zuster van een Thebaanse officier, die door een Thracische soldaat was verkracht. Toen deze soldaat uit Alexandros' leger naar haar schatten had gevraagd, had zij hem in een put geduwd, waarin ze zouden liggen, en hem onder stenen bedolven. Alexandros laat haar vrijuit gaan, vol respect voor Timokleia's moed en eerbesef, en berispt zijn manschappen om hun wellust. Alexandros zal later berouw tonen over de radicale verwoesting van Thebe. Clement toont hij zich tegenover Athene, dat ondanks eerdere steun aan Thebe gespaard wordt. Volgens Ploutarchos in zijn biografie van Phokion speelde hierbij een rol dat Alexandros vriendschap en respect koesterde voor deze Atheense leidsman. Eenmaal onbetwist heerser over Griekenland wordt hij door de Grieken met eerbied bejegend. Alleen de Korinthische wijsgeer »Diogenes ziet af van plichtplegingen en wekt daarmee de bewondering van Alexandros. Bij het orakel van Delphi toont de jonge vorst zich weer van zijn driftige kant. Als de priesteres op een voor orakels niet toegestane dag geen uitspraak wenst te doen, trekt Alexandros haar met geweld naar de orakelplaats. De spontane uitroep van de Pythia dat Alexandros onoverwinnelijk is, interpreteert hij als ware deze de door hem gewenste orakelspreuk. Alexandros begint nu zijn veldtocht tegen de Perzische vorst Dareios. Hij installeert Antipatros als regent in Macedonië en trekt de Hellespont over. Bij Troje bezoekt hij het graf van Achilleus, zijn grote voorbeeld. Arrianos merkt in zijn verslag hiervan op, dat Alexandros het betreurt, niet zoals Achilleus te beschikken over een Homeros die zijn daden zal bezingen op een deze daden waardige wijze. In de eerste slag tegen Dareios, de slag bij de Granikos, trekt hij, tegen de adviezen van zijn veldheren en de verwachtingen van zijn tegenstanders in, met zijn cavalerie door de diepe rivier en langs de steile oevers | |
[pagina 17]
| |
Alexandros op Boukephalos tijdens de slag aan de Granikos, 1e eeuw n.C., brons, ca. 30 cm hoog. Museo Nazionale, Napels. Het beeldje, dat in Herculaneum is gevonden, gaat terug op een door Lysip-pos in opdracht van Alexandros vervaardigd monument. Dit in het jaar van de slag aan de Granikos, 334, in Dion opgerichte monument eerde de gevallenen. Deze groep van ten minste 25 bronzen ruiters kwam na de verovering van Griekenland in 146 naar Rome en was daar een bron van inspiratie voor vergelijkbare gedenktekens. Het roer onder de buik van het paard symboliseert de Granikos.
| |
[pagina 18]
| |
op tegen de Perzische troepen. In de gevechten van man tegen man, waarin Alexandros' helm wordt gekliefd, krijgen de Macedonische manschappen de overhand op de Perzen en hun huurlingen. Allengs verovert hij Klein-Azië. Een legende wilde dat in de stad Gordion degene die de uiterst ingewikkelde knoop kon ontwarren van een touw, waarmee sinds mensenheugenis een juk vastzat aan de wagen die ooit aan de vader van Midas had toebehoord, de heerser zou zijn over de wereld. Alexandros overwint het probleem door deze Gordiaanse knoop door te hakken. Hij komt dankzij deze daad gelijk te staan aan de goddelijke machten die de oplossing tot nu toe hebben verhinderd. Intussen is Dareios met een grote troepenmacht uitgerukt vanuit zijn residentie Sousa. Hij ziet het dralen van de Macedoniërs in Cilicië als een teken van zwakte. In werkelijkheid is de vertraging in hun opmars te wijten aan de noodzakelijke versteviging van hun positie in Zuid-Anatolië en aan een ziekte die Alexandros heeft opgelopen bij het nemen van een bad in de ijskoude rivier de Kydnos. Alexandros ontvangt een brief met de waarschuwing dat de arts Philippos, die de koning verzorgt, omgekocht was door Dareios en een moord op zijn patiënt beraamde. Alexandros echter drinkt onbevreesd een door Philippos bereid medicijn en toont hem pas daarna de brief met de beschuldiging, ten teken hoezeer hij zijn lijfarts vertrouwt. Dan ondergaat hij de werking van het geneesmiddel dat hem het leven redt. In de slag bij Issos staat hij opnieuw tegenover de Perzische troepen, die nu onder bevel van Dareios zelf staan. Ploutarchos haalt berichten aan, maar Curtius bevestigt deze niet, dat Alexandros en Dareios persoonlijk met elkaar zouden hebben gestreden en dat Alexandros in deze tweestrijd een verwonding zou hebben opgelopen. Zeker is slechts dat de Macedoniërs de overhand krijgen. Dareios moet, aldus Curtius, van zijn strijdwagen afdalen om te paard te ontkomen. Diens luxueuze velduitrusting en het merendeel van het gevolg vallen in handen van Alexandros. Tot dit gevolg behoort de familie van Dareios: zijn moeder Sisigambis, zijn vrouw Stateira en twee dochters (en volgens Curtius ook nog een zoontje), die door Alexandros met groot respect worden bejegend. Arrianos en Curtius geven over de eerste kennismaking met de vrouwen van Dareios nadere details. De vrouwen zien Alexandros' vriend Hephaistion op grond van zijn rijzige gestalte aan voor de koning. Deze vergeeft hun deze misvatting, zegt dat ook Hephaistion een Alexandros is en laat hen opstaan uit hun houding van onderworpenheid. Hij is zich, aldus Ploutarchos, bewust van hun verleidelijkheid, spreekt zelfs uit dat deze vrouwen een kwelling vormen voor wie zijn kuisheid en zelfbeheersing wil bewaren. Over de hele linie trouwens betracht èn eist hij in deze jaren terughoudendheid inzake sensuele geneugten. De jongens die hem als bedgenoten te koop of ten geschenke worden aangeboden, wijst hij met verontwaardiging van de hand. Soldaten die zich opdringen aan andermans vrouwen, worden streng gestraft. Koks, bekwaam in de bereiding van oosterse lekkernijen, worden teruggestuurd. Ploutarchos neemt Alexandros voorts in bescherming tegen de talrijke verhalen over het grote drankgebruik waaraan hij zich schuldig zou maken. Alexandros trekt zonder problemen zuidwaarts tot in Phoenicië. Curtius en Diodoros melden dat in het daar ingenomen Sidon Abdalonymos, een eenvoudig man, werkend in zijn tuin, maar van koninklijke afkomst, zich plotseling verheven ziet tot de koninklijke waardigheid. Daarna worden de Macedoniërs vele maanden opgehouden door de moeizame belegering van Tyros, de op een schiereiland gebouwde en daarom moeilijk in te nemen Phoenicische havenstad. Curtius geeft details over het verloop van deze strijd, waarin de bewoners van Tyros erin slagen een met de grootste moeite aangelegde dam te vernietigen, en Alexandros pas na herhaal- | |
[pagina 19]
| |
de aanvallen met zijn inmiddels uit Cyprus gearriveerde vloot de stad kan innemen. Alexandros koelt zijn woede hierover met een grote slachtpartij. In de Talmoedische literatuur en door de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus wordt de komst van Alexandros naar Jeruzalem aan deze belegering van Tyros gerelateerd: Alexandros komt de Joden hulp vragen, maar bij monde van de hogepriester van de tempel, Jaddus, wordt dit verzoek afgewezen. God neemt in een droom Jaddus' angst weg: de priester zal de veldheer tegemoet kunnen gaan en hem voorhouden dat hij de in het boek Daniël aangekondigde veroveraar van het Perzenland is. Op het horen van deze droom toont Alexandros respect voor de God van de Joden. Ook de inname van Gaza kost de Macedoniër enkele maanden. Curtius beschrijft hoe de heldhaftige gouverneur van Gaza, Betis, aan een strijdwagen wordt gebonden en tot stervens toe rond de stadsmuren wordt gesleurd, op de manier waarop Achilleus was omgesprongen met het lijk van Hektor. Bij de monding van de Nijl sticht de vorst Alexandrië; volgens Curtius zou dit pas na het bezoek aan het heiligdom van Ammon hebben plaatsgevonden. Met meel markeert hij de grenzen en indeling van de te bouwen stad. Dwars door de woestijn trekt hij dan naar het orakel van Zeus-Ammon in de oase van Siwah. Ploutarchos en Arrianos laten zich in dit verband voorzichtig uit over de steeds terugkerende vragen: beschouwt Alexandros zichzelf werkelijk als zoon van Zeus? Zijn aan Ammon daaromtrent vragen gesteld en zijn er antwoorden verkregen? Ploutarchos meldt enkel als zeker dat Alexandros te horen kreeg dat de wereldheerschappij voor hem was weggelegd, terwijl hij voor het overige een aantal voorbeelden geeft waaruit blijkt dat Alexandros zich een gewoon mens achtte, die met zijn makkers omging als met gelijken en die lachte om beweringen dat hij de zoon van Zeus zou zijn. Curtius daarentegen rapporteert en gispt dat er gehoor gegeven werd aan Alexandros' verlangen een zoon van Zeus te zijn, en dat hij sindsdien ook als zodanig beschouwd wenste te worden. Terug uit Egypte maakt Alexandros zich opnieuw op voor de strijd met Dareios. Van een herhaald aanbod van Dareios om genoegen te nemen met een deel van zijn rijk en om met een van zijn dochters te trouwen wil hij niet weten: hij wil Dareios onderwerpen. De Alexanderroman presenteert de verhouding tussen Dareios en Alexandros in de vorm van een uitvoerige briefwisseling. Het streven van Alexandros om de meerdere te zijn wordt soms getemperd door zijn gevoeligheid voor het ongeluk dat Dareios en zijn familie is overkomen. Koningin Stateira krijgt na haar overlijden in Alexandros' kamp een eervolle begrafenis. Wanneer Dareios dit bericht ontvangt van een gevluchte eunuch en bovendien met verbijstering hoort van het respect dat Alexandros steeds heeft getoond tegenover de vrouwen, wil hij dat laatste aanvankelijk niet geloven, ook al houdt de eunuch zelfs onder bedreiging met martelingen zijn meldingen hieromtrent staande. Tenslotte prijst hij Alexandros als een nobele tegenstander. De slag bij Gaugamela betekent de definitieve doorbraak. Alexandros toont zich vol zelfvertrouwen en ook de voortekenen zijn gunstig: een adelaar vliegt aanvankelijk boven zijn hoofd en verdwijnt vervolgens in de richting van de vijand. Ondanks een zwak optreden van Alexandros' belangrijkste legeraanvoerder, Parmenion, op een van de flanken, komen de onafzienbare heerscharen van Dareios in de verdrukking. De koning kan in het krijgsgedrang en op het met lijken bezaaide slagveld maar ternauwernood met zijn wagen ontsnappen. Alexandros is nu heer en meester over het Perzische rijk. In Babylon, maar vooral in Sousa en Persepolis vindt hij reusachtige koninklijke schatten. In Persepolis mijmert hij bij het enorme standbeeld van Xerxes, door soldaten omvergeworpen en onthoofd, | |
[pagina 20]
| |
over de wisselvalligheid van het lot. In deze stad gunt hij zijn leger enkele maanden rust. Tijdens deze rustperiode geeft Alexandros opnieuw blijk van ontregeling. Thaïs, de minnares van een Athener, verleidt hem ertoe de brand te steken in het schitterende, nog door Xerxes gebouwde paleis. Hij laat zich ook opzwepen door zijn krijgsmakkers, die de brandstichting willen zien als een teken dat hij niet in het Oosten wil blijven, maar zich opmaakt om naar huis terug te keren. De koning krijgt al snel spijt en laat het vuur doven. Over de veranderingen die zich in het karakter van Alexandros voltrekken, wordt verschillend bericht. Ploutarchos onderstreept dat Alexandros vooral een onthechte militair blijft met een minachting voor schatten, oorlogsbuit en luxe; hij gispt zijn strijdmakkers om hun hang naar sensuele geneugten; zijn belangstelling gaat uit naar het lot van de eenvoudige soldaten, die hij bij wateruitreiking voorrang geeft. Curtius memoreert een vergelijkbaar optreden: Alexandros gunt eens bij felle koude aan een verkleumde soldaat bij het vuur de beste plaats. Dezelfde auteur echter beklemtoont duidelijk merkbare veranderingen, zeker na de uiteindelijke overwinning op Dareios. Dan geeft hij zich immers over aan oosterse genietingen, laat zich omringen door concubines en wordt in kleding en gedrag een oosterse potentaat die door zijn volgelingen die hem vroeger zo nabij waren, als een hoog vorst bejegend wenst te worden. Bij de verdere jacht op Dareios blijkt deze inmiddels dodelijk gewond na een moordaanslag door zijn eigen satraap Bessos. Een soldaat van Alexandros kan de stervende Dareios nog een dienst bewijzen door water aan te reiken. Dareios betreurt het geen afscheid te kunnen nemen van Alexandros zelf, die te laat ter plaatse arriveert en nog slechts als blijk van respect het lijk kan bedekken met zijn eigen mantel. Alleen in de Alexanderroman komen Dareios en Alexandros nog tot een uitwisseling van nobele gedachten. De verraderlijke Bessos wordt op gruwelijke wijze geëxecuteerd, volgens Arrianos pas na een veldtocht waarbij de troepen van Alexandros de rivier de Oxos oversteken op lederen zakken gevuld met stro. In 327 begint de tocht langs de grenzen van de bekende wereld. Het leger trekt onder meer langs de oevers van de Kaspische Zee. In dit verre Noorden zou Alexandros een ontmoeting hebben gehad met de Amazonenkoningin Thalestris. Ploutarchos betwijfelt dit, terwijl Curtius als bijzonderheid vermeldt dat Alexandros opgehouden werd, omdat Thalestris, die van een zo groot man een kind wenste te hebben, zwanger wilde worden. Overigens wordt zo'n verhaal ook verteld over Ada, de zuster van »Artemisia en Mausolos, die hem als een ware Kirke in Alinda zou hebben trachten vast te houden, nadat hij haar had geholpen in een conflict met haar broer Idrieus die zich wederrechtelijk de troon van Karië zou hebben toegeëigend. Het lange verblijf daar kan in ieder geval als de noodzakelijke winterstop van de troepen worden geduid. In onbekende gebieden, noordelijk van het huidige Pakistan en Afghanistan, tot in het verre Sogdiana, voert hij oorlog met Oxyartes. De tegenstanders verzoenen zich, wanneer Alexandros verliefd wordt op Oxyartes' dochter Roxane en met haar in het huwelijk treedt. Gedurende de verdere omzwervingen nemen de spanningen toe tussen Alexandros en zijn manschappen, die eindelijk wel eens naar huis willen. Deze verwijdering is ook te wijten aan zijn kledij en opsmuk, aan zijn optreden als oosters vorst en - vooral Curtius accentueert dit - aan zijn pretentie de zoon van Zeus te zijn. Deze ergernis speelt een rol bij de twist tussen Hephaistion en Krateros, Alexandros' belangrijkste adviseur, die het afleggen van de Macedonische zeden afkeurt. Alexandros weet er slechts met enige moeite een einde aan te maken. Een blijk van mateloosheid van de koning is voor de meeste auteurs ook zijn optreden tegenover Philotas. Deze zoon van | |
[pagina 21]
| |
Parmenion toont zich almaar arroganter en laat zich zelfs geringschattend over zijn vorst uit. Op een gegeven moment beraamt de Macedoniër Dymnos een komplot om Alexandros te doden, dat hij onthult aan zijn minnaar Nikomachos, via wie het Philotas ter ore komt. Wanneer die echter nalaat Alexandros te verwittigen en deze er langs andere weg weet van krijgt, wordt Philotas verdacht van medeplichtigheid. Onder zware martelingen wordt hem een bekentenis afgedwongen, waarna hij wordt geëxecuteerd. Daarna brengen soldaten van Alexandros ook zijn vader Parmenion om. Lopen de beoordelingen van het optreden van de vorst nog enigszins uiteen, al naar gelang het geloof in de schuld of onschuld van Philotas en de opvatting dat Alexandros zelf de hand zou hebben gehad in het doden van Parmenion, eensluidend zijn de auteurs over de sterk verminderde zelfbeheersing van Alexandros in het geval van Kleitos. Deze toont zich aan een banket verontwaardigd over een zanger die oneerbiedig spreekt over de Macedoniërs. Als Kleitos de spot drijft met het oprukken van de oosterse zeden en met de beweerde goddelijke afkomst van Alexandros, doodt deze hem met een speer. Dat Alexandros zich daarna uitzinnig verdrietig toont en volgens Curtius zelfs een poging doet zichzelf om te brengen, pleit hem in de ogen van de biografen niet vrij: hij heeft zich daarmee zowel in zijn woede als in zijn verdriet onmatig getoond. Ook Kallisthenes, neef van Aristoteles en als filosoof en historicus behorend tot het gevolg van Alexandros, wordt van deze onevenwichtigheid het slachtoffer. Ploutarchos meldt dat de man zich door zijn snerende opmerkingen ongeliefd had gemaakt bij de Macedoniërs en dat dezen de koning tegen hem opzetten, omdat hij niet aan alle plichtplegingen jegens de vorst zou hebben voldaan. Curtius schrijft dat hij al te openhartig afstand neemt van praatjes van de vleier Kleon, die de koning ophemelt als zoon van Zeus. Een komplot van enkele schildknapenBronzen ‘as’ uit Macedonië met Alexandros, uit de tijd van keizer Alexander Severus (222-235), doorsnede 2,5 cm. Koninklijk Munt- en Penningkabinet, Leiden. Dat zoveel eeuwen na zijn dood de Macedonische vorst nog op geld wordt voorgesteld, getuigt van diens populariteit, maar hangt ook samen met Alexander Severus' Alexandros-imitatie. Alexandros draagt een leeuwekop als helm en wordt op die wijze met Herakles gelijkgesteld. Op de keerzijde van de munt is een leeuw afgebeeld.
| |
[pagina 22]
| |
onder leiding van Hermelaos en Sostratis wordt Kallisthenes dan ook in de schoenen geschoven en hij wordt geëxecuteerd of overlijdt in gevangenschap. Na verschillende overwinningen - zo onderwerpt hij, naar Curtius en Iustinus verhalen, het rijk van de schone koningin Kleophis, die hij haar soevereiniteit laat behouden - is de laatste tegenstander van statuur de Indische vorst Poros. Hun grote treffen vindt plaats bij de rivier de Hydaspes. Alexandros slaagt erin de woeste rivier over te steken en Poros en diens cavalerie en olifanten te verslaan. Arrianos en Ploutarchos schrijven over Alexandros' clemente behandeling van Poros, die mag voortregeren onder zijn oppergezag. Curtius daarentegen laat Poros sterven en bericht een edele gedachtenwisseling tussen Alexandros en de dodelijk verwonde Poros. In deze tijd ook komt er een einde aan het leven van de trouwe Boukephalos. Ter ere van het paard sticht Alexandros de stad Boukephala aan de Hydaspes. In gedachtenwisselingen met de naaktlopende wijsgeren in deze streek, de Gymnosophisten, maakte hij kennis met de oosterse wijsheid. De Alexanderroman spreekt in dit verband over Brahmanen en bericht dat bij deze gelegenheid is voorspeld dat hij zou worden vermoord; volgens Arrianos hielden ze hem voor dat hem, de wereldveroveraar, uiteindelijk toch slechts een stuk grond ter grootte van een graf zou toevallen. Over deze periode bevat de Alexanderroman nog het verhaal van een romaneske verhouding met koningin Kandake. Alexandros waagt zich onder de naam van een ander in Kandakes residentie en helpt Kandaulos, een zoon van de koningin, in het terugwinnen van een hem ontroofde echtgenote. Zijn vermomming wordt uiteindelijk door Kandake doorzien, waarna een verzoening volgt. De volgende expedities vertonen een steeds wispelturiger karakter. Alexandros krijgt allengs meer problemen met zijn manschappen, die zich heftig verzetten tegen het voornemen om nog dieper het land van de Indiërs in te trekken en de rivier de Ganges over te steken. Hij zwicht en gaat op zoek naar de Oceaan die de wereld omsluit. Hij zakt op vlotten de Indus af. Nearchos krijgt de opdracht langs de kust terug te zeilen naar de monding van de Eufraat en hem daar verslag uit te brengen, terwijl hijzelf over land terugkeert. Ploutarchos en Curtius vergelijken deze terugkeer met de Indische triomftocht van Dionysos: de vorst en zijn gevolg geven zich in extatische vreugde over aan drinkgelagen en andere genoegens. Na terugkeer wordt een massa-huwelijk in Sousa voltrokken. Om de band tussen de Grieken en het Perzische volk te bestendigen huwt Alexandros met Stateira, een dochter van Dareios, en velen van zijn naaste gezellen met vooraanstaande Perzische vrouwen. De band tussen de volkeren wordt ook bezegeld doordat Alexandros 30.000 jeugdige Perzen die op zijn bevel gedurende de jaren waarin hij noordelijk en oostelijk van Perzië rondtrok, geoefend zijn in de Helleense krijgskunst, nu in zijn leger opneemt en een groot deel van zijn veteranen laat terugkeren naar Macedonië. Alexandros koestert nog steeds grote plannen: zo zou hij hebben overwogen rond Arabië en Afrika te zeilen om langs de Zuilen van Herakles (de Straat van Gibraltar) terug te keren in de Middellandse Zee en het gebied van Carthago binnen te vallen. Tot uitvoering van deze plannen komt het niet: in plaats daarvan raakt Alexandros steeds meer verwikkeld in tegenslagen en intriges binnen de kring van zijn gezellen. Een zware slag voor hem is het overlijden van Hephaistion, zijn geliefde en trouwste vriend, deelgenoot in al zijn geheimen. Zo las Hephaistion volgens Curtius eens brieven mee over de voortdurende moeilijkheden tussen de door Alexandros in Macedonië geïnstalleerde regent Antipatros en zijn moeder Olympias en zuster Kleopatra. Alexandros gedoogde dit meelezen, maar drukte wel zijn zegel op de lippen van Hephaistion, ten teken dat hij het zwijgen moest bewaren. Zijn dood brengt | |
[pagina 23]
| |
Alexandros tot extravagant rouwbeklag. Een andere heftige uitbarsting bericht Curtius. De eunuch Bagoas, overgenomen van Dareios, slaagt er moeiteloos in de satraap Orsinoë, die hem heeft beledigd, door Alexandros te laten executeren: de beschuldiging luidt, en volstaat, dat deze Orsinoë schuldig is aan het leegroven van het graf van Kyros. Volgens Ploutarchos is de Macedoniër Polymachos hiervoor verantwoordelijk geweest en daarom ter dood gebracht. Alexandros toont zich steeds wantrouwiger jegens zijn omgeving, vooral als uitdrukking wordt gegeven aan weerzin tegen of spot met de inmiddels verplichte bejegening van Alexandros als een boven de mensen verheven vorst. Zo koestert Alexandros met name vrees voor Kassandros, de zoon van Antipatros. Met betrekking tot de dood van Alexandros in 323 wordt door de meeste schrijvers bericht dat hij ziek werd na een drinkgelag en dat hij door de aanhoudende koortsen uiteindelijk geveld werd. Pas later, in de twisten rond zijn opvolging, ontstonden er geruchten over een gifmoord, die zou zijn gepleegd door Kassandros dan wel op diens instigatie door de wijnschenker van de vorst, Iolaos. De gifmoord wordt door Iustinus en door de schrijver van de Alexanderroman voor waar aangenomen. Curtius beschrijft de diepe rouw waarin de omgeving van Alexandros wordt gedompeld en waaraan ook de vrouwen van Dareios deelnemen. Sisigambis zou in haar rouw zelfs elk voedsel hebben geweigerd en dientengevolge zijn overleden. Volgens Ploutarchos zou Stateira, de Perzische vrouw van de koning, in de strijd om de opvolging aan haar einde zijn gekomen. Zijn andere vrouw, Roxane, op dat moment zwanger van Alexander en beducht voor het verlies van de eerste plaats die ze mede daardoor op dat moment innam, zou haar hebben omgebracht.
Bij alle auteurs uit de oudheid treedt Alexandros naar voren als een ambitieus veldheer met een geniaal strategisch inzicht en grote persoonlijke moed, als een aanvoerder ook die op handen wordt gedragen door zijn troepen. Ook zijn innemendheid in het persoonlijke verkeer wordt vele malen geroemd, bijvoorbeeld in zijn omgang met verslagen tegenstanders en met de vrouwen van Dareios. Voor zijn uiterlijk vinden we de meeste gegevens bij Ploutarchos: hij was een krachtige, goedgebouwde gestalte, had een weelderige haardos met een merkwaardige kruin op het voorhoofd (de zogenaamde anastole) en het gelaat en de oogopslag van een Apollo of een Zeus. Hij toont een prijzenswaardige nieuwsgierigheid naar de natuur en cultuur van de onbekende gebieden die hij doorkruist: hij zou het liefst de grenzen van de wereld hebben bereikt. Gaandeweg is zijn streven volgens zijn biografen gefixeerd geraakt op het onbereikbare. Een deel van de Alexandros-literatuur bouwt hierop voort. Zijn tochten nodigen uit tot fantasiebeschrijvingen van onbekende gebieden en volkeren door onder meer Curtius en - in ongebreidelde vorm - in de Alexanderroman die vroeger werd toegeschreven aan Kallisthenes (de genoemde historicus in het gevolg van Alexandros), maar behoort tot de volksliteratuur in Alexandrië in de 3e eeuw n.C. Dit in de middeleeuwen veelgelezen boek bestaat voor een belangrijk deel uit brieven, met onder meer Alexandros' verslag van zijn ontdekkingen in het verre Oosten. Het bleef in uiteenlopende versies in de westerse wereld voortleven en was na de bijbel zelfs het populairste werk. Het bevat kleurrijke toevoegingen op de overige literatuur zoals de gedachtenwisseling tussen Alexandros en de stervende Dareios en twee avonturen die in de middeleeuwen het beeld van de grote wereldheerser, die zich echter aan hoogmoed (superbia) schuldig maakt, hebben bepaald. Alexandros, nieuwsgierig naar de toestand in de diepzee, daalt in een glazen duikersklok af naar de zeebodem en ontsnapt ternauwernood aan de aanvallen van een monster dat zich daar ophoudt. Ook onderneemt hij een luchtreis: hij laat zich door | |
[pagina 24]
| |
twee grote vogels omhoog voeren om zich een beeld te kunnen vormen van het bijeenkomen van hemel en aarde op de grens van de wereld, maar gemaand door zijn geleiders moet hij ook deze expeditie afbreken. Keren we terug naar de serieuze literatuur, waarin Alexandros naar voren treedt als toonbeeld van clementia (bijvoorbeeld in de omgang met Dareios en Poros), rechtvaardigheid (Timokleia) en continentia (de vrouwen van Dareios). Anderzijds is er kritiek op de verering die Alexandros gaandeweg van zijn omgeving afdwingt, en vooral ook op zijn onbeheerste reacties op het tekortschieten daarin en op vermeende of werkelijke intriges. Bij Ploutarchos is deze kritiek betrekkelijk ingetogen; door Iustinus, die zich over de arrogantie en onbeheerstheid van Alexandros scherp uitlaat, en Curtius, met zijn grote aandacht voor het psychologische proces dat zijn hoofdpersoon doormaakt, wordt ze breder uitgesponnen. Ook Arrianos onderbreekt af en toe zijn zakelijke verslag van de militaire verrichtingen voor een expliciete uiting van afkeuring. De hoogmoed en ontsporing van Alexandros vormen kennelijk een vast punt van kritiek op de voor het overige zo veelgeprezen veldheer. Zo voert Valerius Maximus de bewering omtrent een goddelijke afkomst aan als teken van superbia en de te harde afrekeningen met vermeende komplotteurs als een exempel van wreedheid. Zelfs Livius vraagt de lezer toestemming zijn geschiedschrijving van Rome te onderbreken om te speculeren over een hypothetische confrontatie tussen Alexandros en Rome, waarin hij naast de goede kanten van de vorst ook de aangeduide kwade zijden belicht. De antieke bronnen wijzen er met nadruk op dat Alexandros als een van de eersten portretten van zichzelf laat maken. We weten derhalve dat Apelles, Pyrgoteles en Lysippos als enigen dergelijke opdrachten mochten uitvoeren. Alleen het werk van Lysippos is dankzij kopieën uit hellenistische en Romeinse tijd bewaard gebleven. Opvallend zijn steeds de anastole en de opwaarts gerichte blik. Vaak staat het hoofd ietwat gedraaid op de hals om het ‘hemelse’ effect te vergroten. De zogenaamde Azaraherme in het Louvre, gevonden in de villa van Hadrianus te Tivoli en genoemd naar een Spaanse verzamelaar die het stuk aan Napoleon ten geschenke gaf, was reeds in de 18e eeuw dankzij een inscriptie als Alexandros geïnterpreteerd. Andere koppen met min of meer dezelfde kenmerken zijn vaak ten onrechte als Alexandros geïnterpreteerd. Beroemd voorbeeld is het beeld van een zich wapenende Achilleus in de Glyptothek te München, de ‘Alexander Rondanini’, dat door Winckelmann voor een van de belangrijkste portretten van de koning werd gehouden. Apelles' schilderij van ‘Alexandros met de lans’ is slechts via enkele geschilderde varianten bekend, onder meer in een graf van Vergina (Macedonië 3e eeuw v.C.) en in het huis van de Vettii te Pompeii (1e eeuw n.C.). Ook zijn er bronzen beeldjes en een enkel marmeren fragment naar dat type. Op een mozaïek in Pella (Noord-Griekenland), gesigneerd door Gnosis, uit de 3e eeuw v.C. zien we hoe Krateros tijdens een jachtpartij de jonge prins uit een hachelijke situatie redt door een aanvallende leeuw af te leiden. De voorstelling zou volgens sommigen een bronzen groep in Delphi voorstellen, vervaardigd door Leochares en Lysippos, die Krateros na 323 aan Apollo had gewijd. Een andere bronzen groep die door Krateros in Delphi was opgesteld, memoreerde de slag aan de Granikos. Van dit werk van Lysippos kennen we aldaar de basis en fragmenten van een marmeren kopie in Lanovium uit de 1e eeuw v.C. Een bronzen beeldje uit Herculaneum, vaak gekopieerd na zijn ontdekking in de 18e eeuw, zou eveneens tot een dergelijke groep behoren. Een sarkofaag van na 326 v.C. uit Sidon, nu in Istanbul, stelt een ruitergevecht voor met Alexandros in de hoofdrol; ook hier heeft een historische veldslag wellicht als aanleiding gediend. Deze sarkofaag was waarschijnlijk bestemd voor Abdalonymos, de door Alex- | |
[pagina 25]
| |
Alexandros' luchtvaart en tocht onder de zeespiegel, ca. 1318-30, miniatuur in een ‘Ci nous dit’-handschrift, 18 × 14 cm. Musée Condé, Chantilly. De combinatie van de twee motieven is zeer zeldzaam. In de tekst worden talrijke exempla, beginnend met de woorden ‘Ci nous dit’ gegeven. Er zijn liefst 800 illustraties. De lering uit Alexandros' stoutmoedige reizen is hier dat we telkens naar de schoonheid van de hemel moeten verlangen, zoals Alexandros gevaren trotseerde om aarde en hemel te leren kennen.
| |
[pagina 26]
| |
andros in Sidon aangestelde regent. Van slechts enige decennia later dateren vazen met Alexandros-voorstellingen uit Zuid-Italië, die behoren tot de in het algemeen uiterst zeldzame historische voorstellingen in de 4e-eeuwse keramiek. Het beroemde mozaïek uit de Casa del Fauno te Pompeii uit de 2e eeuw v.C. (nu in het Museo Nazionale te Napels) werd, na zijn ontdekking in 1831, door de hoogbejaarde Goethe meteen geïnterpreteerd als een van de slagen tegen Dareios: Alexandros en de Perzische koning zijn duidelijk herkenbaar. Het is echter niet duidelijk of de maker van het origineel, waarschijnlijk de schilder Philoxenos van Eretria, rond 300 een specifieke confrontatie heeft willen uitbeelden. Bescheiden kopieën van dat schilderij kennen we in de vorm van reliëfaardewerk uit de 1e eeuw v.C. en van een reliëf in steen van een onbekende steenhouwer in Isernia. In Pompeii werd enige jaren geleden een kopie in de vorm van een wandschildering ontdekt van een door Loukianos in Eikones beschreven schilderij door Aëtion van het huwelijk van Alexandros en Roxane. In de latere fictieve portretten van Alexandros ligt steeds de nadruk op het weergeven van het ethos, de edele eigenschappen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ‘schöner Kopf’ uit Pergamon (2e eeuw v.C.). Vorsten en veldheren laten zich in muntportretten en in marmeren koppen als de legendarische vorst voorstellen, een verschijnsel dat zich voordoet tot in het verre oosten van de antieke wereld, zoals Bactrië. Voorbeeld is »Mithridates van Pontos. Ook in Rome zijn verschillende politici en keizers bekend om hun Alexandrosverering. »Pompeius is vaak met hem vergeleken vanwege zijn niet aflatende ijver de Parthen neer te slaan en zijn verdere expedities aan de oostelijke grenzen. Caracalla en Alexander Severus (begin 3e eeuw n.C.) lieten speciale gouden penningen slaan met hun familie en voorouders, afkomstig uit Syrië en volgens hen gerelateerd aan Alexandros. De laatantieke keizer Anthemius wordt in 467 in een lofrede van Sidonius Apollinaris nog vergeleken met Alexandros. Het Oosten houdt de herinnering aan Alexandros lang in ere. Op talrijke plaatsen in India en Afghanistan zijn inscripties gevonden die blijk geven van de activiteiten van hem en zijn opvolgers. Het Nieuw-Perzische rijk vereeuwigt hem op zilveren schalen als een vorst op jacht, gezeten op Boukephalos en in apotheose. Onder de naam Iskander of Skander leeft hij in Perzië voort, waar we hem een enkele maal tegenkomen in miniaturen als een wijs vorst die dichters en filosofen ontvangt. Die naam vinden we ook terug in de stad Iskenderun (Zuidoost-Turkije), een van de talrijke Alexandriës, bij de Kruisvaarders nog bekend als Alexandrette, ter onderscheiding van de Egyptische zusterstad. Zelfs enkele Boeddhabeelden uit Gandara (Pakistan) lijken te zijn geïnspireerd door de vergoddelijkte Alexandros. In de literatuur van de middeleeuwen wordt het beeld van Alexandros bepaald door de Alexanderroman, die in tientallen talen tot voorbij Indië zijn weg vindt en in het Westen bekend wordt via de Latijnse vertalingen van Iulius Valerius uit de 4e eeuw en van Leo uit het midden van de 10e eeuw en via bewerkingen van onder meer Quilictinus van Spoleto ca. 1236. De vertaling van Leo ligt ten grondslag aan de Historia de Pr(o)eliis. Op de roman gaan vele sagen terug waarin naar hartelust wordt uitgeweid over de wonderbaarlijke avonturen van de grote veroveraar en ontdekker: bewerkingen vanaf de 11e eeuw, eerst in het Frans (Alberic van Besançon, Lambert li Tors, Alexandre de Bernay), daarna in het Duits (Lamprecht 1140-50, Deifrit 14e eeuw, Hartlieb 1444), Catalaans, Spaans (geschiedenis met vorstenspiegel door Alfonso x de Wijze ca. 1280) en Engels, en tenslotte in het Italiaans (Scolari 1355). Bijzonder motief uit die fictieve literatuur is de vernedering van Aristoteles. Toen deze zijn leerling Alexandros eens te zwaar had berispt, zou diens vriendin Phyllis hem hebben gestraft door op zijn rug te gaan zitten. | |
[pagina 27]
| |
Deze positief dan wel negatief opgevatte suprematie van de vrouw vinden we onder meer verbeeld op een 14e-eeuws wandtapijt in het klooster van Adelshausen, waar als pendant Alexandros als gevangene van Kandake is voorgesteld, en op het Malterertapijt 1320-30 met ‘Weiberlisten’ in Freiburg. In het 11e-eeuwse Engeland was de gefingeerde briefwisseling tussen de filosoof en zijn leraar oefenstof voor het schrijven van brieven. Een andere traditie gaat terug op Curtius, die, zoals gezegd, in vergelijking met de Alexanderroman de fantasie iets minder de vrije loop laat. Het epos Alexandreis van Walter van Châtillon 1178-82 is voor onder meer Jacob van Maerlants Middelnederlandse tekst van ca. 1257 bron van inspiratie. Uit elementen van deze tradities ontstaat epiek die de geest ademt van de contemporaine ridderverhalen. Zo beantwoordt Alexandros bij Rudolf van Ems ca. 1235-45 en Ulrich van Etzenbach 1271-86 aan het beeld van de volmaakte en door God beschermde ridder. Rudolfs biografie staat in de traditie van de beroemde Gesta Friderici, een biografie van Frederik Barbarossa door Otto van Freising 1157-58. In de traditie van ridderlijke en hoofse epiek past ook het voortleven van Alexandros in de reeks van de Neuf Preux (de negen koene ridders, Nine Worthies): naast Alexandros figureren in deze reeks Caesar en Hektor, de bijbelse helden Josua, David en Judas Maccabeus, en de riddervorsten Arthur, Godfried van Bouillon en Karel de Grote. De hoofse roman die als eerste het raamwerk levert voor de vertelling van de grote daden van dit negental, is Les Voeux de Paon ou le roman de Cassamus van Jacques de Longuyon 1312-13. Deze topos maakt vooral opgang in Noordwest-Europa, bij onder meer Guillaume de Machaut ca. 1370 (hij laat Alexandros op de Olympos introduceren door de oorlogsgod Mars), Jan de Clerk (Leken Spieghel, ca. 1330), Willem van Hildegaersberch (Een exempel van heren en Van Neghen den Besten) en in de Histoire des neuf preux en de Triumphe des neuf preux 1487. Met dit alles is Alexandros de in de middeleeuwen veruit bekendste held uit de oudheid, wiens avonturen tot in de 16e eeuw voortleven, zowel in volksboeken, zoals ten onzent in Die Historie van Coninc Alexander, gedrukt in Gouda in 1477, als in de hofliteratuur zoals de Franstalige tekst ca. 1470 van de Portugees Vaco da Lucena voor het Bourgondische hof. In deze tekst wordt overigens expressis verbis afstand genomen van de wonderverhalen die tot dan toe hebben gedomineerd, en is Curtius' tekst het belangrijkste uitgangspunt. Elders wordt in de 15e eeuw de invloed merkbaar van het soberder relaas van Ploutarchos, dat vanaf het begin van die eeuw in Latijnse vertaling beschikbaar is. In deze literatuur is het beeld van Alexandros niet negatief: veelal is hij de perfecte, door God verkoren ridder dan wel de sprookjesvorst wiens tochten voorbij de grenzen van de bewoonde wereld aanleiding zijn voor de beschrijving van Gods wonderbaarlijke schepping. Toch vormen negatieve opmerkingen van Fulgentius (rond 500) vanaf de 12e eeuw (bij onder meer Bensold van Regensburg) aanleiding tot verwijzing naar de hybris van Alexandros: hem wordt uiteindelijk gewezen op de grenzen die de mens gesteld zijn. De verkenning van de diepzee en vooral de luchtvaart zijn voorbeelden van de onmogelijkheid van grensoverschrijding. Het hemelvaartmotief was al bij de Joodse rabbi Jona uit Tiberias rond 350 bekend, maar genoot met name populariteit in het Oosten, waar de hemelvaart gelijk werd gesteld aan de vergoddelijking van de troon en de apotheose van de Perzische koningen. Ook de van oorsprong waarschijnlijk Hebreeuwse legende Iter ad Paradisum, via Lamprecht aan de literatuur in het Westen toegevoegd, ademt deze geest. In deze legende ontvangt Alexandros, op zoek naar het Paradijs, een steen zwaarder dan goud en lichter dan stof: symbool van de vergankelijkheid en nietigheid van aardse zaken. Wat de hoogmoed aangaat past de gelijkstelling met Lucifer of Hosroë, | |
[pagina 28]
| |
bijvoorbeeld in de 14e-eeuwse Roman van Cassamus. In een 15e-eeuws handschrift van de Chronique dite la Bouquechardière van Jean de Conrey is de koning als straf voor zijn overmoed op een rad gebonden. In de middeleeuwse kunst is de hemelvaart van Alexandros blijkens zeker 90 monumenten een populair thema. Het kan zowel een negatieve als positieve betekenis hebben: hybris dan wel het streven naar hemelse zaligheid; soms vindt er een vergelijking met Christus' hemelvaart plaats. Al op Koptische weefsels uit de 6e en 7e eeuw zien we hem in een door griffioenen getrokken zonnewagen die de hemelvaart van Christus zou kunnen symboliseren (bijv. Musée de Cinquantenaire Brussel). Soms heffen de fabeldieren Alexandros direct op. Zo zijn er reliëfs in de S. Marco te Venetië ca. 1200 en in de Aya Sofia in Istanbul (12e eeuw). In de Byzantijnse traditie blijkt de Christus-vergelijking ook uit een reliëf in een klooster bij Mistra (Sparta, 14e eeuw). In het Westen is het motief geliefd in de romaanse kunst, en wel in kerkgebouwen waar het is aangebracht op reliëfs of verwerkt is in kapitelen en misericordiae. In het portaal van de kathedraal van Freiburg (ca. 1200) is een kapiteel met Alexandros die door twee griffioenen ten hemel wordt gedragen, embleem van hybris; pendant vormt een Sirene die haar kind de borst geeft, waarschijnlijk een teken van sensualiteit. Op kapitelen in de kathedralen van Bazel en Remagen uit dezelfde tijd is die hemelvaart ook te zien. De populariteit van het thema in Apulië is wellicht te danken aan een gelijkstelling van Alexandros met Frederik Barbarossa, die hier een rijk had gevestigd: we kennen mozaïeken van Pantaleon 1163-65 in de kathedraal van Otranto, andere uit die tijd in Trani en Tarente (daar verloren gegaan) en een kapiteel in Bitonto (waar de vorst eenmaal met en eenmaal zonder kroon tussen de twee fabeldieren is afgebeeld). In de profane kunst is de hemelvaart zeldzaam (bijv. Palazzo Chiaramonte te Palermo 14e eeuw). De laatst bekende voorstelling is een miniatuur van Schäufelein van ca. 1500 in een handschrift van de Histoire universelle te Wenen. De afdaling onder water is voorgesteld op een miniatuur in een 14e-eeuws handschrift van de Alexanderroman in Rouaan: Alexandros zit in een groene glazen fles tussen vissen en waterplanten. Verder is zij, buiten de handschriftilluminatie, hoogst zelden te vinden. De Neuf Preux komen reeds rond 1330 in de Hansazaal van het stadhuis te Keulen voor (de beelden zijn nu in het Wallraf-Richartzmuseum), maar zijn vooral vanaf de 15e eeuw uitgebeeld, bijvoorbeeld op fresco's in kasteel La Manta bij Saluzzo (Piemonte) ca. 1420-30 en kasteel La Valère in Sion (Zwitserland), op glasschilderingen in Augsburg ca. 1535-40 en op gobelins in kasteel La Palisse (Allier) 1498-1527 en in New York uit het bezit van Jean Duc de Berry, gemaakt in 1485 door Bataille. Op houtsneden is het thema populair vanaf 1500, o.a. bij Van Oostsanen (Rijksmuseum Amsterdam), Burgkmair 1516 en Solis ca. 1540 uit Bazel. Zelfs kaartspelen en ‘Fassnachtspiele’ van Sachs kunnen dan deze figuren hebben (zie verder »Caesar). We vinden Alexandros voorts in reeksen beelden van goede vorsten. De laat-middeleeuwse reeks in de gevel van het stadhuis te Kampen werd in 1933-38 vervangen door beelden van Polet: Alexandros staat naast Karel de Grote. In Frankrijk kennen we beelden in de Tuilerieën van Leboeuf-Nanteuil 1836 en Pradier 1836. In de literatuur en het theater van de barok staan vooral de liefdesverwikkelingen van Alexandros centraal, intriges die de verhoudingen met verslagen tegenstanders of hun familie of geliefden (Dareios en zijn familie, Poros) compliceren en gelegenheid bieden om de grootmoedigheid en zelfbeheersing van een edele en galante vorst te doen uitkomen. In deze geest zijn er in de Spaanse literatuur van de 17e eeuw stukken van Lope de Vega en Calderón en zijn er Engelse stukken van Alexander 1603, Gibbon 1619 en Lee | |
[pagina 29]
| |
1677 (The Rival Queens). Vooral de Franse literatuur heeft veel werken in deze geest voortgebracht. La Calprenède spint de tiendelige liefdesroman Cassandre 1642-45 rond Alexandros' liefdesgeschiedenissen. Over de verhouding met Dareios en diens familie handelen stukken van La Taille 1562 en Hardy 1621 en 1628; over zijn bejegening van Poros abbé Boyer 1647 en Racine 1665. In Desmarets' Roxane 1640 over de kwestie met Kleitos is Alexandros eerst onbeheerst, maar toont hij daarna oprecht berouw. De onder »Apelles te behandelen literaire werken rond
Paolo Veronese, De familie van Dareios bij Alexandros, ca. 1565, doek, 234 × 473 cm. National Gallery, Londen. Alexandros gebaart met zijn linkerhand naar zijn vrienden Hephaistion en Parmenion. De man bij de drie vrouwen is mogelijk Bagoas. De hoofdfiguren zijn waarschijnlijk portretten van leden van de Venetiaanse familie Pisani, waarvoor het schilderij vervaardigd werd.
het thema van Alexandros en Kampaspe sluiten bij dit beeld aan. Het beeld in de 18e eeuw is vaker negatief. De ommekeer van het fortuin van Abdalonymos wordt bespot door Fontenelle 1752. Bij Piron 1732 treedt Alexandros heerszuchtig op tegenover Kallisthenes. Isoard bracht in 1788 liefst drie stukken op de planken, en wel over Apelles (met een al te opdringerige Alexandros), over Poros aan de Hydaspes en over Bagoas. In de barokke opera gaat het opnieuw dikwijls om lofprijzing van de vorst: Cesti/Sbarra 1651 en 1657 en een lange reeks ope- | |
[pagina 30]
| |
ra's op een libretto 1727 van Metastasio, L'Alessandro nelle Indie (ook wel voorzien van de titel Poro). Dit tekstboek over de grootmoedigheid jegens Poros, is Metastasio's meestgebruikte libretto, tientallen malen op muziek gezet, van Vinci 1729 tot Guglielmi 1789; genoemd dienen onder meer Galuppi 1738, Gluck 1744, Piccinni 1758, Cimarosa 1781 en Cherubini 1784. Andere opera's handelen over de liefdesverhouding met Roxane (bijvoorbeeld Ferrari/Cicognini 1651), Alexandros bij de Amazonen (Bracciolo 1715) of over Alexandros in Sidon (Conti/Zeno 1721). Mozarts Il re pastore 1775 is de laatste verklanking van een Metastasio-libretto met een parafrase op het verhaal rond Abdalonymos: Alexandros zoekt in Sidon naar de erfgenaam van de destijds verdreven koning. Het blijkt Amyntas te zijn: een eenvoudige herder. Drydens ode Alexander's Feast (1697) werd op muziek gezet door Draghi en later door Händel 1736. Gluck schreef in 1764 de muziek voor een ballet Les amours d'Alexandre et de Roxane. Alexandros' einde is verklankt in een niet voltooide opera van Le Sueur/Baour-Lormian 1815. In de literatuur van de 19e eeuw is Alexandros slechts spaarzaam aanwezig. In Griekenland bleef Alexandros leven als symbool van de vrijheidsstrijd. Zo gebruikte de vrijheidsheld Rhigas Pheraios de figuur van Alexandros in een proclamatie 1797 en treedt hij tot in onze tijd op in gedichten van Rhitsos en Seferis. In de 20e eeuw is hij aanwezig in uiteenlopende werken als een psychologische roman van Wassermann 1905 over Alexandros in Babylon, een roman van Klaus Mann 1929 over de onmogelijkheid van zijn streven, een tragedie van Forster (Die Gesteinigten, 1946) over het schildknapendrama, een stuk van Csokor 1969 die een gelouterde Alexandros opvoert die het oorlogvoeren moe is. Arno Schmidt 1953 en Brod 1954 schreven over onder meer Gordion. Zuiver narratief is Renaults Fire from Heaven 1970. Peyrefitte brengt Alexandros in drie beeldromans 1981 in een licht pornografische, homo-erotisch getinte sfeer à la Beardsley. In de roman Iskander (1920) van Couperus, die Ploutarchos en vooral Curtius volgt, is een prominente plaats weggelegd voor de eunuch Bagoas als bewerkstelliger van de neergang van de Macedoniër in oosterse praktijken en genietingen. De verschijning te Kallista, een roman uit 1953 van Brulez, handelt over de arts Philippos. Richard Burton speelt de titelrol in de Alexandros-film van Robert Rossen 1956 over de op- en neergang van de vorst zoals beschreven door Ploutarchos. Al winnen de daden van de mythologische Herakles het in de beeldende kunst van de nieuwe tijd in populariteit van die van Alexandros, ook deze versieren veel vorstelijke en adellijke residenties. Tot de oudste bewaard gebleven Alexandertapijten behoren de twee tapijten uit een in 1459 in het atelier van Pasquier Grenier te Doornik geweven reeks voor Filips de Goede (nu in Palazzo Doria te Rome) met onder meer Boukephalos en de verkenning van de diepzee. Voor schilderingen op de gevels van residenties (bijvoorbeeld van Polidoro da Caravaggio en van Taddeo Zuccaro te Rome eerste helft van de 16e eeuw) zijn we aangewezen op vermeldingen van Vasari. Wel zijn er frescocycli bewaard gebleven van Taddeo Zuccaro ca. 1560 in het Palazzo Caetani te Rome, van de gebroeders Zuccaro uit dezelfde periode in het Castello degli Orsini te Bracciano en van Sicciolante da Sermoneta in het Palazzo Capodiferro-Spada ca. 1550 te Rome. Een grote reeks onder leiding van Perino del Vaga 1545-47 in de Sala Paolina van de Engelenburcht te Rome in opdracht van Paulus iii verwijst naar diens wereldlijke naam Alessandro Farnese, terwijl de Paulus-scènes in dezelfde zaal een toespeling zijn op diens pauselijke naam. Deze kerkvorst had zich reeds op 24-jarige leeftijd gekwalificeerd als de ‘Romeinse Alexandros’. Tot deze reeks behoort een afbeelding van de verbranding van een wagen met kostbaarheden door Alexandros om zo, niet gehinderd door ballast, snel- | |
[pagina 31]
| |
ler verder te kunnen, een verwijzing naar het streven van Paulus iii om op het concilie van Trente een bezem door de stal te halen; het bezoek van Alexandros aan de Joodse hogepriester Jaddus drukt de onderschikking van de wereldlijke macht aan de geestelijke macht uit. Uit later tijd en andere plaatsen zijn als voorbeelden van wand- en plafonddecoraties aan te halen fresco's van Primaticcio 1541-44, in 1570 gecompleteerd door Niccolò dell' Abbate, in de kamer van de Duchesse d'Etampes in het kasteel van Fontainebleau (met Alexandros en Roxane als symbool van Frans i en de opdrachtgeefster), van Tavarone in het Palazzo Spinola tweede helft 16e eeuw te Genua, en van Rottmayr en Altomonte in de Residenz te Salzburg 1710-14. Fischetti vervaardigde 1757-59 voor het Palazzo dei Casacalenda te Napels een reeks doeken, nu verspreid over Napolitaanse musea, en Angelino en Carlì brachten rond 1787 stucreliëfs aan in de Alexandersalon van het paleis te Caserta. Met het oog op de verwachte komst van Napoleon bracht Thorwaldsen in het Quirinaal te Rome op bestelling van Eugène Beauharnais in 1812 een Alexanderfries aan in de vorm van een reliëf van ca. 35 meter. Marmeren en gipsen kopieën zijn er in Kopenhagen, München en in de Villa Carlotta aan het Comomeer. Onder Louis xiii en Louis xiv genoot Alexandros in de literatuur en beeldende kunst veel aandacht. Zo is er een hymne van Duchat 1624 waarin Louis xiii met hem wordt vergeleken. Le Brun maakte tussen 1661 en 1673 vijf grote doeken voor Louis xiv, nadat hij in 1661 met een schildering van de grootmoedigheid en zelfbeheersing van Alexandros jegens de familie van Dareios veel succes had geoogst. Onderwerpen zijn de slagen bij de Granikos en Arbela en met Poros en de intocht in Babylon. In het kader van 's konings propaganda werden tapijten en gravures naar deze vijf werken door heel Europa verspreid. Dat de vorst zich graag liet vergelijken met Alexandros blijkt ook uit de decoratie van de Salon de Mercure van het paleis te Versailles: ter verheerlijking van de cultuurpolitieke daden van Louis xiv schilderde Champaigne tussen 1670 en 1680 hoe Alexandros zich leergierig onderhoudt met Indiërs en aan Aristoteles opdracht geeft vreemde dieren te beschrijven. Zoals Louis xiv zich met de doeken van Le Brun liet verheerlijken, gaf de Spaanse koning Filips v ca. 1737 de beste historieschilders van Europa (Solimena, Pittoni, Conca, Carlo van Loo, Trevisani e.a.) opdracht tot een reeks doeken voor het Escoriaal. Deze voorbeelden kregen navolging aan andere hoven. Culturele kwaliteiten werden Eberhard Ludwig van Württemberg toegekend in de ca. 1710 in diens paleis aangebrachte Alexanderschilderijen; zo schilderde Carlone hoe Lysippos een ruiterstandbeeld van Alexandros maakt in diens bijzijn. Restout vervaardigde in 1746 twee Alexandros-doeken voor de troonzaal van het paleis te Stockholm (het doorhakken van de Gordiaanse knoop en het bedekken van het lijk van Dareios). In 1758 bracht Mura in het koninklijk paleis te Turijn Alexandros-voorstellingen aan naast een serie met als onderwerp Caesar. De strijd tussen Philippos en Alexandros werd onder meer geschilderd door Creti ca. 1705 die dat wellicht uit privé-belangstelling deed, omdat hij na ruzie met zijn vader uit huis was verdreven. In deze tijd vervaardigde hij ook een reeks doeken voor de Conte di Novellara. Niet altijd is aan afbeeldingen van veldslagen herkenbaar op welke slag wordt gedoeld. Altdorfer heeft in zijn Alexanderslag van 1529 kennelijk Curtius' beschrijving van het slagveld bij Issos, in de nabijheid van de zee, willen volgen. Pietro da Cortona schildert in zijn grote doek voor het Palazzo dei Conservatori ca. 1635 te Rome boven het hoofd van Alexandros een adelaar: een verwijzing naar de slag bij Gaugamela. In de genoemde cyclus van Perino del Vaga in de Engelenburcht is de slag tegen Poros bij de Hydaspes herkenbaar aan de olifanten. Troost schilderde 1737 de gevechten bij de Granikos. | |
[pagina 32]
| |
De grootmoedigheid van Alexandros c.q. van de opdrachtgever kan een rol spelen bij de vele afbeeldingen van de vorst met de vrouwen van Dareios. Hij toonde zich immers galant en voorkomend jegens de familie van de verslagen Dareios en nam het hun zelfs niet kwalijk dat ze Hephaistion voor hem hadden aangezien. Een ander element kan de zelfbeheersing van Alexandros zijn, die getroffen wordt door de schoonheid van deze vrouwen maar zichzelf oplegt af te zien van een liefdesrelatie met een hunner. Het laatste element is waarschijnlijk bepalend geweest voor de afbeelding van de scène door Sodoma 1516-18 in de Villa Farnesina te Rome, naast de afbeelding van Alexandros en Roxane (liefde jegens de echtgenote, zelfbeheersing tegenover andere vrouwen). De continentia-betekenis wordt benadrukt in een onderschrift bij het fresco van Pietro da Cortona 1640-47 in het Palazzo Pitti te Florence. Ricci schildert ca. 1708 het tafereel als pendant van de zelfbeheersing en grootmoedigheid van »Scipio Maior. Het doek van Le Brun 1661 is blijkens toelichtingen uit die tijd op te vatten als een wijze les die wordt voorgehouden aan de jeugdige Louis xiv, welke notie bij Jouvenet 1680 en Mignard 1689 terugkeert. Het tafereel, een vrijwel steeds terugkerend element in de Alexandros-cycli, is los aan te treffen bij vele Italiaanse schilders, onder wie Coppi 1570-72 voor de Studiolo van Francesco i in het Palazzo Vecchio te Florence, Veronese ca. 1565, Trevisani 1737 voor Filips v, Tiepolo (fresco 1743 in de Villa Cordellina in Montecchio Maggiore, doek 1753) en Pittoni ca. 1750. In de Lage Landen zijn er werken van onder meer Breenbergh ca. 1645, Jordaens ca. 1650, Van den Eeckhout 1662 en Verhaghen ca. 1788 (Museum voor Schone Kunsten Gent); in de Duitse schilderkunst werken van onder meer Zick ca. 1757. Boukephalos vinden we behalve op het genoemde Doria-tapijt onder meer bij Tiepolo ca. 1760 en in de genoemde Alexander-taferelen van Rottmayr en Altomonte in de Residenz te Salzburg. Het doorhakken van de Gordiaanse knoop is dikwijls een toespeling op de bestuurlijke of militaire besluitvaardigheid van de opdrachtgever en maakt deel uit van cycli zoals die van Zuccaro in het Palazzo Caetani te Rome en die in de Residenz te Salzburg. Het is onderwerp van een van de twee genoemde doeken van Restout voor de troonzaal te Stockholm. Een groot reliëf van Bussi ca. 1725 voor het Oberes Belvedere te Wenen, residentie van de legeraanvoerder Eugen von Savoyen, ging verloren; andere reliëfs, waaronder Alexandros bij de stervende Dareios, bleven daar bewaard. Berthélemy won in 1767 de Prix de Rome met dit tafereel als voorgeschreven thema. Minder martiaal is het schilderij van de veduteschilder Panini 1718-19, waarin het doorhakken van de knoop wordt geplaatst tegen een fantasiegezicht op Rome. De bouw van Alexandrië door Trevisani voor Filips v geeft blijk van diens prachtlievendheid. De benoeming van Abdalonymos vinden we vaker: bijvoorbeeld bij Knüpfer midden 17e eeuw (Rijksmuseum Amsterdam) en in de Residenz te Salzburg. Restout's twee doeken 1737 en 1738 (Abdalonymos werkend en Abdalonymos in vol ornaat voor Alexandros gevoerd) drukken de ommekeer uit die het fortuin kan veroorzaken. Zij volgen de interpretatie van de kort tevoren verschenen en direct invloedrijke Histoire ancienne van Rollin. De intocht in Babylon symboliseert in een aantal van de besproken cycli (o.m. Le Brun voor Louis xiv, Pittoni voor Filips v) de suprematie van de opdrachtgever. Van Lairesse is er een doek ca. 1700. Populair is vanaf de renaissance ook het thema van Roxane die de huwelijkskroon ontvangt van Alexandros. De afbeeldingen passen in de ‘naschildering’ van een antieke beschrijving (ekphrasis) van een kunstwerk, in dit geval Loukianos' beschrijving van het paneel van Aëtion. Rafaël maakte rond 1510 een tekening (een voorstudie bevindt zich in Teylers Museum te Haarlem), die door | |
[pagina 33]
| |
Sodoma werd gevolgd in zijn beschildering van het slaapvertrek van Alessandro Chigi in de Villa Farnesina te Rome. Mogelijk is het, in de geest van de opmerking van Curtius dat Alexandros uit louter liefde trouwde met deze dochter van een niet zeer belangrijke koning, een toespeling op het huwelijk van Chigi, die uit liefde beneden zijn stand was getrouwd. Deze interpretatie vindt bevestiging
Alexandros bij het graf van Achilleus, 1719, gravure, 13 × 19 cm. Uit een vertaling van Quintus Curtius Rufus, Historie van Alexander den Grooten door J.H. Glazemaker.
in 16e-eeuwse schilderingen van het liefdespaar op aardewerk (bijvoorbeeld schalen van Xanto Avelli) met het motto ‘Omnia vincit amor’ (Liefde overwint alles). Het tweetal neemt een centrale plaats in binnen de genoemde cyclus van Zuccaro in het Palazzo Caetani te Rome, komt bovendien voor in de reeks van Primaticcio en Niccolò dell'Abbate in het paleis te Fontainebleau, en | |
[pagina 34]
| |
later in de plafondschildering door Rossi 1787 van de Alexandersalon in het koninklijk paleis te Caserta. Voorstellingen van deze scène naar Loukianos en Rafaël zijn er voorts van onder meer La Hyre 1635, Lairesse 1664 en 1687, Hoet begin 18e eeuw (Rijksmuseum Amsterdam, met als eveneens daar aanwezige pendant de zelden afgebeelde ontmoeting van Alexandros en Kleophis, die de overwinnaar van haar rijk wijn aanbiedt) en Hummel 1838. De andere vrouwen komen met name vanaf de 16e eeuw voor. Timokleia vinden we in de reeksen van Primaticcio en Zuccaro, daarnaast bij Domenichino 1615 en Tiepolo 1750. Thaïs komt onder meer voor op een fresco van L. Carracci in Palazzo Fava eind 16e eeuw te Bologna en bij Reynolds 1776. Alexandros met de werken van Homeros werd door Pietro da Cortona 1647 in de Sala di Apollo van Palazzo Pitti te Florence gecombineerd met een studerende Caesar en een de Aeneis lezende Augustus. Rafaël bracht het motief aan in de Stanza della Segnatura 1508-12. De anonieme uitbeelding rond 1530 in de Saletta di Cesare van het Palazzo del Te te Mantua is mogelijk bedoeld als uitdrukking van het verlangen van de opdrachtgevende Gonzaga naar een eigen Homeros. Delacroix schilderde 1844-47 het tafereel in de bibliotheek van het Palais Bourbon te Parijs. De onverschrokken overgave aan de belasterde arts Philippos is onderwerp van onder meer Wertinger 1517, Lanfranco ca. 1607, Restout 1747 en in de tweede helft van de 18e eeuw van Lagrenée, Füger en West. Het zegel op de lippen van Hephaistion komt in de emblematiek voor als waarschuwing tegen lasterpraat. Tischbein schilderde het thema in 1781. De schildering van Alexandros en Jaddus bij Jeruzalem moet dikwijls worden verstaan als een toespeling op het respect van de opdrachtgever voor de religie. Deze betekenis is duidelijk te hechten aan het doek van Conca dat deel uitmaakt van de reeks voor Filips v. Het tafereel past ook goed in de Residenz van de vorst-bisschop van Salzburg, in de genoemde door Rottmayr en Altomonte aangebrachte reeks. Minder duidelijk is waarom Taddeo Zuccaro, die in het Palazzo Caetani overwegend Ploutarchos volgt, aan deze niet bij Ploutarchos voorkomende gebeurtenis een centrale plaats heeft gegeven. Vanaf de renaissance vinden we ook Alexandrosportretten ter versiering van gevels of huisinterieurs zonder verhalend verband: de vorst geldt dan slechts als inspirerend voorbeeld of zelfs als oudheidkundig motief zonder nadere betekenis. Te noemen zijn een marmeren reliëf van Verrocchio ca. 1480, met als pendant een Scipio Maior, en het reliëf op de gevel van de kerk in de Certosa bij Pavia door het atelier van Amedeo eind 15e eeuw. Alexander le Grand 1976; Alexander the Great 1978; Böcker-Dursch 1973; Cary 1956; Cast 1981; Crick-Kuntzinger 1938; Deonna 1918; Duverger 1959-60; Faedo 1984-86; Förster 1894 en 1922; Frerichs 1969; Giuliani 1977; Goukowsky 1978 en 1981; Gould 1978; Grabar 1968; Grell/Michel 1988; Harprath 1978 en 1985; Hildebrandt 1952; Hoelscher 1971; Kazis 1962; Marillier 1937; Michel 1967; Millet 1923; Noble 1982; Pfister 1976; Poeschel 1988; Posner 1959; Richter 1933; Rizzo 1925-26; Ross 1963, 1971 en 1985; Schmidt 1988; Schroeder 1971; Schwarzenberg 1975; Search 1980; Settis Frugoni 1970 en Frugoni 1973; Storost 1935; Versyp 1974; Warburg 1932; Wyss 1957b. |
|