| |
| |
[binnenkant voorplat]
[binnenkant voorplat]
| |
| |
| |
| |
Verantwoording
De lezer zij gewaarschuwd. Wie een adequate biografie zoekt van een historische figuur uit de oudheid, kan beter zijn toevlucht nemen tot de gebruikelijke geschiedwerken. In het voorliggende boek immers worden historische figuren niet vanuit een strikt geschiedkundig oogpunt behandeld. Ze zijn gekozen en beschreven naargelang en zoals ze op enigerlei wijze een indruk hebben nagelaten in de literatuur, het theater of de beeldende kunst van de oudheid en daarna. Een nadere toelichting is op haar plaats.
Beginnen we met de begrenzingen en afgrenzingen van dit boek. Wat het tijdvak betreft behandelen we personen en gebeurtenissen uit de Griekse en Romeinse historiografie, en wel uit de periode vanaf de vroegst beschreven tijd tot het einde van de 3e eeuw n.C., wanneer het heidense Romeinse rijk plaats moet maken voor het christendom; Constantijn bijvoorbeeld heeft dus geen plaats meer gekregen. De volgende scheidslijn betreft die tussen mythe en geschiedenis. De beschreven voorvallen hebben steeds betrekking op personen die in de Griekse en Romeinse geschiedschrijving worden opgevoerd als historische personen en daardoor buiten het terrein van de mythologie vallen. We moeten daarbij de kanttekening maken dat in de klassieke historiografie een dergelijke afgrenzing niet altijd gerespecteerd wordt. De onmiskenbaar mythologische, en daarom in dit boek niet behandelde Theseus is niet zelden voorgesteld als de historische koning die Athene een staatsinrichting schonk. Anderzijds wordt van ‘historische’ personen als Numa Pompilius, hier wel behandeld, door de antieke historiografen zelf geschreven hoe zij verkeerden met de goden, of wordt erkend dat zij niet werkelijk bestaan hebben. En zeker naar de huidige inzichten geldt voor enkele tientallen van de in dit boek behandelde ‘historische’ personen dat zij louter legendarisch zijn. Maar legendarisch of niet, de klassieke geschiedschrijvers hebben hun een plaats gegeven in het geschiedverhaal en dientengevolge verdienen zij een plaats in dit werk. Inzake het tijdvak en ten aanzien van de afbakening tussen mythologie en geschiedenis blijken onze grenzen in hoofdlijnen overeen te komen met die in de wetenschappelijke literatuur, waaronder het onvolprezen iconclass (Van de Waal 1973-85).
Een cruciaal selectiecriterium tenslotte is dat van de culturele continuïteit. In onze uiteenzettingen hebben we uit de vele duizenden in de klassieke historiografie overgeleverde figuren díe enkele honderden personen geselecteerd die op enigerlei wijze in de post-antieke, met name westerse cultuur ‘vitaal’ zijn gebleven en onderwerp vormen in literatuur, muziek, theater, beeldende kunst en politiek-theoretische traktaten.
| |
| |
Vooral wat betreft de presentatie van de lotgevallen van de behandelde personen willen wij onze uitdrukkelijke waarschuwing herhalen. We schrijven niet hun werkelijke biografie (ook niet indien bekend), laat staan een representatieve geschiedenis van de oudheid. De hierboven aangeduide personen, gebeurtenissen en anekdotes staan centraal in de vorm waarin ze zich aan ons voordoen, eerst in de klassieke historiografie en cultuur, vervolgens in de westerse overlevering. We nemen in dit boek de klassieke geschiedschrijvers voor waar aan en begeven ons niet in een systematische uiteenrafeling van Wahrheit en Dichtung. Het betekent voorts dat wij in ieder geval die verhaalelementen en anekdotiek behandelen die, hoe ondergeschikt vaak ook in de werkelijke geschiedenis, in het ‘Nachleben’ een rol van betekenis spelen.
Een vermenging van Wahrheit en Dichtung: deze gemeenplaats gaat voor de klassieke historiografie ten volle op. De geschiedenis van de vroege Griekse stadstaten en de koningen van Rome is onmiskenbaar een op legenden gebouwde constructie, waarvan het eventuele historische substraat onderwerp is van speculatie of specialistisch onderzoek. Maar ook wanneer voor de opvolgende perioden de historische kern duidelijker zichtbaar wordt, blijft het geschiedverhaal een film die over de werkelijkheid wordt gelegd en deze vertekent. De antieke geschiedschrijving kent vastomlijnde doelstellingen en de geschiedenis wordt in overeenstemming daarmee geschreven. Zij dient in de eerste plaats opkomst of neergang van stad of staat te verklaren, en deze verklaring zoekt zij in de principes, het karakter, de deugden of ondeugden van de gezagdragers, de leidende stand en het volk. Rome, Sparta, Athene: ze werden groot door de eendracht, soberheid, gestrengheid en beginselvastheid van de voorouders; ze gingen neer door machts- en geldhonger, onbeheerste gezagsuitoefening door weinigen, het stellen van het eigen belang boven dat van de gemeenschap. In de duiding van deze processen verstart de geschiedschrijving tot een opeenstapeling van paradeigmata/exempla: positieve of negatieve voorbeelden, steeds geassocieerd met personages in de geschiedenis. De historiografie wordt een lofprijzing van de bewonderenswaardige leefwijze en opvattingen van de voorouders en een schets van de verderfelijkheid van hetgeen daarop is gevolgd. Tegenover de corruptie van het heden staat steeds de militaire, politieke, religieuze en familiale discipline van de voorouders.
De antieke geschiedschrijving wordt dus een reservoir van exempla en leert het nageslacht om in het heden op deugdelijke wijze op gegeven situaties te reageren. Daarnaast is zij leverancier van ‘topoi’ voor de retorica - vaste onderwerpen aan de hand waarvan men zich
| |
| |
kan oefenen in het ontwikkelen van betogen pro en contra bepaalde stand- en gezichtspunten. De geschiedenis levert deze topoi aan het retorica-onderwijs; omgekeerd wordt de geschiedschrijving oefenveld van de welsprekendheid en wordt zij sterk op deze retorische gemeenplaatsen toegesneden. Vrijwel alle auteurs vanaf Thoukydides ruimen een grote plaats in voor ‘verbatim’ weergegeven redevoeringen en discussies waarin de argumentaties worden ontwikkeld volgens de regels van de kunst.
Natuurlijk kan de persoonlijkheid van de auteur een kleurende werking teweegbrengen. Het is Polybios' bedoeling zijn Griekse landgenoten een verklaring te geven van en te verzoenen met de onvermijdelijke Romeinse wereldheerschappij; de Griek Ploutarchos wil met zijn dubbelbiografieën Grieken en Romeinen naast elkaar opvoeren als gelijkwaardige dragers van het Romeinse imperium, terwijl Herodotos de oorzaken van de machtsstrijd tussen Perzen en Grieken in de oorsprong en aard van de volkeren tracht te vinden. Tacitus, die zegt te schrijven ‘sine ira et studio’ (zonder rancune en vooringenomenheid), schetst vanuit zijn hang naar de republikeinse instellingen de keizers zwarter dan mogelijk terecht is.
Met het uiteenvallen van het Romeinse imperium en de vestiging van het christelijk geloof wordt de klassieke historiografie onderworpen aan een specifieke uitleg, de interpretatio christiana. Personen en verhalen krijgen een plaats in het alomvattende heilsplan. De volgens christelijke normen afkeurenswaardige gebeurtenissen leren dat men niets vermag zonder de hulp van de ene en ware God; respectabele personen worden ons getoond hetzij als voorafschaduwingen van de ware christen, van Maria of van Christus zelf, hetzij als onwetende instrumenten in Gods hand. Augustinus legt, met zijn in deze geest geschreven ‘debunking’ en verklaring van de antieke geschiedenis, in De civitate dei de basis voor een traditie die in geschriften als de voor de predikers bestemde Gesta Romanorum, het Defensorium van de maagdelijkheid van Maria of het Speculum Humanae Salvationis tot in de renaissance van kracht blijft.
Daarnaast zien we in de middeleeuwen andere vormen van gebruik van de klassieke geschiedenis opkomen. Naar de geest van de tijd of naar de bestemming van het geschrift kan sprake zijn van een hoofse of ridderlijke inkleuring van de verhalen uit de oudheid: bijvoorbeeld in de Roman de la rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meun, in de vele bewerkingen van de Alexanderroman of in de verhalen rond de Neuf Preux of de Neuf Preuses. Soms wordt degene voor wie het geschrift bestemd is, geplaatst in de traditie van de grote antieke heersers: het geldt in de Kaiserchronik voor de keizer van het Heilige Roomse Rijk, in de Caesar- en Alexanderliteratuur aan het
| |
| |
Bourgondische hof voor de betrokken vorsten. De opkomende burgerij herkent zich in populaire werken als De casibus virorum illustrium van Boccaccio en The Legend of Good Women van Chaucer. Een enkele keer vinden we een merkwaardige mengvorm van diverse genres, bijvoorbeeld in de Confessio amantis van Gower, die elegante navertellingen van de klassieke verhalen inkadert in een structuur op basis van de zeven hoofdzonden.
In de renaissance worden de klassieke geschiedenis en de antieke historiografie opnieuw gebruikt voor politieke lering. Vanaf de 15e eeuw tot in de 18e eeuw, van Machiavelli tot Montesquieu en Rollin, overheerst de opvatting van de similitudo temporum: de gelijkenis tussen de verschillende historische perioden. De geschiedenis is een cyclische beweging, waarin bepaalde situaties steeds terugkeren. Monarchen, magistraten, veldheren en geleerden, degenen kortom die de geschiedenis scheppen, kunnen en moeten voor hun handelen en denken steeds teruggrijpen op de klassieke oudheid, die immers voor alle tijden normen verschaft. Welke periode of welke auteur daartoe het meest geschikt is, hangt af van de gegeven situatie. Livius' registratie van de Romeinse republiek, Cicero's politieke moraal, Valerius Maximus' handzame catalogus van politiek-morele voorbeelden bewijzen hun nut voor reflecties inzake de verhoudingen en gedragingen binnen de autonome Italiaanse stadstaat van de 14e tot 16e eeuw of binnen de republikeinsgezinde handelssteden ten noorden van de Alpen tot in de 17e eeuw. De gelaten monarchist Tacitus, die nog slechts kan pleiten voor een beheerst, door staatsraison ingegeven handelen van de keizer/vorst, oefent vooral invloed uit in de tijd van het opkomende absolutisme, rond 1600. Curtius' biografie van Alexandros ligt ten grondslag aan vele 17e-eeuwse theaterprodukties aan de hoven van vorsten die zich graag wilden spiegelen aan deze schitterende vorst. De ‘conjunctuur’ van een auteur in relatie tot de politiek-maatschappelijke ontwikkeling is overigens niet altijd even duidelijk. Ploutarchos' biografieën spreken in de vertalingen van Amyot in het Frans en van North in het Engels dankzij hun sprekende karaktertekeningen en anekdotiek vanaf de 16e tot in de 19e eeuw tot de verbeelding van vele generaties van geletterden, zonder dat de bewerkingen en adaptaties met een bepaald oogmerk schijnen te zijn gemaakt. Toch geldt ook voor zijn
werk bij tijd en wijle een onmiskenbaar politiek gebruik, gelet bijvoorbeeld op de populariteit van zijn biografieën van sobere Spartanen en Romeinse sociaal-revolutionairen in de Verlichting en vooral in de jaren van de Franse Revolutie.
De ‘anticomanie’ van de Franse Revolutie is een van de laatste opflakkeringen van een politiek gebruik van de klassieke geschied- | |
| |
schrijving. In de 19e eeuw wordt de opvatting verlaten dat deze oude geschiedenis ons de boven alle tijden en volkeren uitstijgende normen verschaft: men ontleent de politieke exempla voortaan aan de eigen nationale geschiedenis. Daarin passen overigens wel de via antieke bronnen bekende leiders van locale volkeren als Arminius (Duitsland), Iulius Civilis (Nederland) en Vercingetorix (Frankrijk).
Het voortleven van de klassieke geschiedenis wordt niet alleen door een politieke conjunctuur bepaald. Evenzeer als de klassieke mythen verschaffen de historische gebeurtenissen stof voor een veelheid van culturele produkties, met alle adaptaties die beantwoorden aan de smaak van de tijd. De veldslagen van Alexandros bieden gelegenheid tot het schilderen van grootse militaire taferelen, de lotgevallen van Sophoniba of van Hannibal tot theaterwerken met vrijelijk ontwikkelde liefdesgeschiedenissen. De liederlijkheid en wreedheid van Caligula, Messalina en Nero inspireren tot gruwelstukken; het verhaal rond Kleopatra en Antonius tot het afbeelden van feestelijke banketscènes; het droeve lot van Lucretia tot het schilderen van verleidelijke naakten. Zulk een gebruik van de klassieke geschiedenis houdt niet op met het intreden van de 19e eeuw. Wel kan men waarnemen hoe dan het licht gaandeweg sterker valt op figuren die meer beantwoorden aan de droombeelden van de 19e-eeuwse kunstenaars: Sardanapallos, Elagabal en Semiramis bijvoorbeeld.
We hebben in dit werk een zelfde wijze van presentatie gevolgd als in Van Achilleus tot Zeus (Nijmegen 1987). De 104 lemmata zijn alfabetisch gerangschikt volgens de Griekse en Romeinse naamvoering en spelling, al naar gelang de herkomst van de figuren of de spelling van hun namen in de antieke bronnen. Perzische namen bijvoorbeeld zijn meestal in Griekse vorm, Gallische in Latijnse overgeleverd. De J wordt, conform de Latijnse spelling, niet gebruikt (dus bijvoorbeeld Iulius i.p.v. Julius). Gezien de gecompliceerde Romeinse naamgeving is bij Romeinse personages het onderdeel van de naam waaronder de persoon de meeste bekendheid geniet, trefwoord geworden: zo is Marcus Tullius Cicero gerangschikt onder Cicero en niet onder de familienaam Tullius. Een zelfde werkwijze is gevolgd in het personenregister, zij het dat in het geval van mogelijke twijfel kruisverwijzingen zijn opgenomen. De titel van een kunstwerk, toneelstuk, opera of literair werk is weggelaten, tenzij deze niet direct verraadt dat het werk over de behandelde persoon gaat, of karakteristiek is voor de inhoud. Het jaartal bij deze werken betreft het jaar of de periode van ontstaan (beeldende kunst), publikatie (literatuur) of eerste uitvoering (toneel, muziek, film). Alleen van decoraties die zich in hun originele omgeving bevinden, en van kunstwerken in Nederlandse en
| |
| |
Belgische musea is de verblijfplaats aangegeven. Bij de opera's wordt eerst de naam van de componist en vervolgens die van de librettist (indien bekend) genoemd.
Met enige spijt hebben wij ook in dit werk een exacte bronvermelding van de antieke geschriften achterwege moeten laten: bij een dergelijke citeerwijze zouden de teksten op een voor de gemiddelde gebruiker onaanvaardbare wijze worden belast. De geïnteresseerde lezer zij verwezen naar gespecialiseerde werken, te beginnen met de 81 delen en supplementen tellende Paulys Realencyclopdie der classischen Altertumswissenschaft, uitgegeven door G. Wissowa, W. Kroll e.a. (München 1896-1978). Een aantal antieke auteurs keert, behoudens uitzonderingen, steeds met een en hetzelfde geschrift terug in de beschrijvingen; een herhaalde vermelding van hun werken is nagelaten. We noemen hier deze auteurs (met aanduiding van levensdata) en hun werken: Herodotos (ca. 485-425), Historiai; Livius (59 v.C.-17 n.C.), Ab urbe condita; Thoukydides (ca. 460-400), Historiai; Valerius Maximus (1e eeuw n.C.), Facta et dicta memorabilia; Polybios (ca. 200-120), Historiai; Diodoros Sikoulos (1e eeuw v.C.), Bibliotheke; Nepos (ca. 100-29/27), De viris illustribus; Dio Cassius Cocceianus (ca. 150-235), Historia rhomaike; Dionysios van Halikarnassos (eind 1e eeuw v.C.), Rhomaike archaiologia; Plinius Secundus Maior (23-79), Naturalis historia; Appianos (ca. 95-165), Rhomaike historia; Silius Italicus (ca. 25-101), Punica; Suetonius (ca. 70 - na 130), De vita Caesarum; Pausanias (tweede helft 2e eeuw n.C.), Periegesis tes Hellados (Beschrijving van Griekenland); Diogenes Laërtios (3e eeuw n.C.), Philosophon bion kai dogmaton synagoge (Filosofengeschiedenis); Lucanus (39-65), Pharsalia; Gellius (2e eeuw n.C.), Noctes Atticae; tenslotte Iustinus, die in de 3e
eeuw n.C. de verloren gegane Historiae Philippicae van Pompeius Trogus (1e eeuw n.C.) exerpeerde. Bij Ploutarchos (ca. 46-120), een auteur met een omvangrijk oeuvre, wordt het geciteerde werk steeds gespecificeerd, evenals bij Cicero (106-43) en Loukianos (115-ca. 200). Bij Tacitus (ca. 55-116/120) gaat het om Annales en Historiae. Ook bij een aantal latere auteurs is wel eens afgezien van specificatie van een frequent geciteerd geschrift (hier aangeduid met datering van ontstaan of verschijning): Augustinus, De civitate Dei (413-426); Dante, La divina commedia (eerste kwart 14e eeuw); Boccaccio, De mulieribus claris (ca. 1370); Gower, Confessio amantis (1390); Painter, The Palace of Pleasure (1566); Machiavelli, Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio (1513-17); Bandello, Novelliere (gepubliceerd tussen 1536 en 1573); Montaigne, Essais (1580-88); Montesquieu, Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence (1734).
De aanduiding ‘v.C.’ of ‘n.C.’ wordt weggelaten, indien er geen
| |
| |
verwarring mogelijk is. Aan de binnenzijde van het achterplat is een kaart met de meest voorkomende namen van plaatsen en volkeren opgenomen. Deze geeft dus geen beeld van de historische ontwikkeling van het Middellandse-Zeegebied, maar beoogt slechts een snelle geografische oriëntatie mogelijk te maken.
Twee registers en een lijst van publikaties moeten het gebruik van dit boek vergemakkelijken. In het ene register worden alle in het boek voorkomende historische gestalten uit de oudheid genoemd evenals mythologische figuren en historische personages uit later tijd die op enigerlei wijze in relatie staan tot de behandelde figuren. Door de verwijzing naar lemmata en niet naar bladzijden kan de lezer zich snel een beeld vormen van de samenhang tussen de verschillende historische figuren. Het tweede register bevat alle auteurs, componisten, librettisten en beeldende kunstenaars van wie werken worden genoemd. Ook hier is een verwijzing naar lemmata toegepast, zodat men in één oogopslag een indruk kan krijgen van de door een kunstenaar gebruikte historische themata. De bibliografie bevat slechts specifiek op de antieke geschiedenis en haar doorwerking betrekking hebbende werken en dus geen algemene (naslag)werken op het gebied van kunst, literatuur of (muziek)theater en oeuvrecatalogi. Evenmin zijn monografieën of biografieën over de personen opgenomen, indien zij zuiver historisch van aard zijn en niet de neerslag of het ‘Nachleben’ in de door ons bedoelde zin behandelen. Ook ontbreken aanwijzingen inzake edities en vertalingen van antieke auteurs. Veel Latijnse en Griekse werken zijn niet in Nederlandse vertaling verkrijgbaar. De Engelstalige Penguin Classical Library of de Duitstalige Universal-Bibliothek van Reclam zullen in veel gevallen uitkomst bieden, evenals de tweetalige uitgaven in de reeksen van Loeb (Engels), Bud (Frans) en Tusculum (Duits).
De in dit boek opgenomen illustraties kunnen in genen dele een representatief beeld geven van de iconografie van de antieke geschiedenis in de beeldende kunst van dertig eeuwen. Onze selectie is erop gericht geweest een indruk te geven van de variëteit van ‘dragers’ van de afbeeldingen en van het geheel eigen karakter van de presentatie van historische personages in de verschillende tijdvakken. Behoudens andersluidende vermelding zijn de foto's van de kunstwerken afkomstig van de beheerders van de collecties of gebouwen waarin de kunstwerken zich bevinden.
|
|