afgereve: afgeraspt (ww. rijven). |
aluijn, aluyn: aluinsteen of aliniet, als beitsmiddel gebruikt om kleurstoffen te fixeren. |
anker: inhoudsmaat voor wijn, gelijk aan 6 stoop, thans 39 liter. |
baay(e): baai, een grove, op molton gelijkend flanel. |
braaf(f): flink, krachtig, veel. |
broodsuijker, broodsuyker: broodsuiker, suiker die geschraapt of geraspt werd van een kegelvormig suikerbrood, de meest gangbare vorm waarin de geraffineerde rietsuiker op de markt kwam. |
capal, gum -: copalgom, hars van Hymenaea courbaril. Grondstof voor vernis. |
caserol: kasserol of kastrol, een vertind koperen pan met opstaande rand, die met een deksel kon worden afgesloten. |
cochenille: cochenille of karmijn (E124) is de naam voor een karmijnrode kleurstof, die gewonnen wordt uit het lichaam en de eieren van schildluizen, o.a. Coccus cactie. |
court-pendu: naam van een fijne, zure appel, een zeer oud appelras (WNT s.v. korpendu). Het zijn appels met een zeer korte steel, vandaar de naam. |
curcama: kurkuma ofwel geelwortel, wortelstok van Curcuma longa, geeft gele kleurstof. |
doodekop: polijstmiddel. IJzeroxidenverbinding, door het gloeien van ijzervitriool verkregen. |
eau des coins : kweeperenlikeur, op basis van brandewijn en kweeperen. |
elsenhoud: elzenschors bevat looistof, gebruikt bij de zwartververij. |
Engels tin: zie tin. |
Engels zout: zie zout. |
fernambuk, furnabuc: pernambukhout of fernambukhout, afkomstig van Caesalpinia crista of Caesalpinia brasilensis; genoemd naar de Braziliaanse stad Pernambuco; rood verfhout, dat tweemaal zo veel verfstof bevat als Braziliehout (cf De Nie 1937, p.137). |
fricadel: gehaktbal, meestal van kalfsgehakt. |
galnoot, galnood: eikengallen, nootvormige uitwas aan de bladeren van eikenbomen, ontstaan door de steek der galwespen, die hun eieren erin leggen. Het aftreksel van die uitwassen bevat veel looistof, tannine, gebruikt voor de zwartververij. |
garnatpastij: garnalenpastei. |
gereeve, gereeven: geraspt (ww. rijven). |
groen, Spaans-: groenspaan, koperacetaat, stof voor het binden van basische kleurstoffen. |
gruttemeel: boekweitmeel. |
gom sanderac: gom sandarac, gomhars van een Noord-Afrikaanse boom, Thuja articulata. Grondstof voor vernis. |
gum masticq: mastiekgom, gomhars van de mastiekboom, Pistacia lentiscus, uit het Middellandse Zeegebied. Grondstof voor vernis. |
gum olibinum: gom olibanum, gomhars uit de wierookboom, Boswellia. Grondstof voor vernis. |
gum capal: copalgom, hars van Hymenaea courbaril. Grondstof voor vernis. |
gum lemmi: gummi elimi, een zeer kleverige hars van Icica in Brazilië. Grondstof voor vernis. |
indigo: indisch blauw, blauwe kleurstof van de indigoplant, Indigofera tinctoria. |
kastrol: kasserol of kastrol, een vertind koperen pan met opstaande rand, die met een deksel kon worden afgesloten. |
kan, kanne(n): vochtmaat met een inhoud van circa 1,3 liter. |
keulekema: kurkuma ofwel geelwortel, wortelstok van Curcuma longa. |
koperrood: kopervitriool (ijzersulfaat). Hulpstof bij de zwartververij. |
lauristinesblaaren: hier: laurierbladeren. |
lemmi, gum -: gummi elimi, een zeer kleverige hars van Icica in Brazilië. Grondstof voor vernis. |
lood, loot: een half (oud) ons, ca. 15 gram (1/32 oud pond). |
marmelade: oorspronkelijk confituur van kweeperen (Portugees: marmelo); later en hier ook de benaming van moes van gekookte vruchten in het algemeen, ongeveer hetzelfde wat nu meestal jam wordt genoemd. |
masticq, gum - : mastiekgom, gomhars van de mastiekboom, Pistacia lentiscus, uit het Middellandse Zeegebied. Grondstof voor vernis. |
melisbrood: broodsuiker, soms van iets mindere kwaliteit dan de kanariesuiker. |
Moeselwijn, Moezelwijn: dure witte wijn, die in die tijd vrij zuur was. De beste moezelwijn kwam uit Zeltingen en Brauneberg (vóór 1925: ‘Dusemond’; Chomel 1778, p. 4246). |
mingel, mingle: mengel, vochtmaat met een inhoud van 2 pint, dus ruim een liter. |
olibinum, gum-: gom olibanum, gomhars uit de wierookboom, Boswellia. Grondstof voor vernis. |
once(n): ons, oud gewicht van 1/16 pond, dus bijna 30 gram. |
oort: oord, geldwaarde, namelijk het vierde deel van een munt, i.h.b. ¼ deel van een stuiver. |
pint, pintie, pintje: vochtmaat met een inhoud van ca. 0,65 liter. |
pond, pont: oud pond, gewicht van 430 gram of meer, plaatselijk verschillend, verdeeld in 16 ons; ook gebruikt als maat voor vruchtensap, dat werd gewogen vóór verdere verwerking. |
potas, potasch: kaliumcarbonaat, aanvankelijk bereid uit plantenas, en waarschijnlijk zo genoemd omdat het in potten werd bewaard. Als beitsmiddel gebruikt bij het verven van stoffen. |
provinciehoud, provinciehout, provincihoud: rood verfhoutuit de Provence, ws. campèchehout. |
puce: ‘puce’= vlo ; hier: de Zuid-Europese kermesschildluis, Coccu ilicus. De scharlakenrode verfstof is afkomstig van de gedroogde wijfjes van schildluissoorten van het geslacht kermes. |
queën: kweeperen, Cydonia oblonga. |
ragoutkruiden: specerijenmengsel, bestaande uit fijngestampte peper, kaneel, nootmuskaat, gember, kruidnagel. |
Rhijnse-, Rynse-, Rijnse-, Rijnwijn: rijnwijn, dure witte wijn, die in die tijd vrij zuur was. De beste rijnwijn kwam in de 18e eeuw uit Hochheim (Chomel 1778, p. 4246). |
rijft, rijff: ww. rijven = raspen; znw. rijf = rasp. |
sandelhoud: rood sandelhout van de sandelboom Pterocarpus Santalinus. |
sanderac, gom -: gom sandarac, gomhars van een Noord-Afrikaanse boom, Thuja articulata. Grondstof voor vernis. |
seep: zie zeep |
slemp: drank, bereid door saffraan, thee, kruidnagels, kaneel en foelie in melk te koken en te laten trekken, en vervolgens suiker toe te voegen. |
Spaans groen: groenspaan, koperacetaat, stof voor het binden van basische kleurstoffen. |
Spaanse zeep, - seep: zie zeep. |
spijkoly: spijkolie (oleum spicae, lavendelolie). |
stoop: vochtmaat met een inhoud van 2 mengelen of vier pint, dus circa 2 ¼ liter. |
stuiver(s), stuijver(s), stuyver(s),: waarde van brood en melk die het gewicht bepaalde. De broodprijs was constant, maar de prijzen van graan fluctueerden en daarmee dus ook het gewicht. |
sullima: mengsel van arsenicum met zwavel? Werd in combinatie met witkalk gebruikt ter preventie van wandluizen. |
suma(c)k: tot poeder gemalen bladeren en loten van een heester, Rhus coriaria en andere soorten. Looistof voor ‘t looien van leer en voor de zwartververij. |
taart(e)pan: een laag teilvormig gerei met rechtopstaande zijkanten en een bodem met dezelfde doorsnee als de opening aan de bovenkant. Op de pan kon een deksel worden gelegd met gloeiende kooltjes erin. De taartpan zette men op een treeft of rooster boven het vuur of op het fornuis. |
teems: zeef. |
tin, Engels -: tinsolutie (tinbeits) voor de zwartververij. |
trijp(te): poolweefsel; soort fluweel. |
vierendeel: kwart; ook: kwart pond |
vischlijm, vischlym, vislijm, vislym, visleijm: vislijm, huis- of huizenblaas, een soort gelatine (collageen) bereid uit de gedroogde huid, ingewanden, vinnen en zwemblazen van een steursoort, Acipenser huso. De vislijm werd in rolletjes en dunne blaadjes op de markt gebracht (cf. Chomel 1778, p. 3549). |
viskaartje: viskaar, houten kist met gaatjes waarin vis in het water levend wordt bewaard (WNT s.v. kaar). |
vitrioololy: geconcentreerd zwavelzuur. |
wytemeel: tarwemeel. |
zeep, Spaanse –: Spaanse of Venetiaanse zeep. Witte harde of gemarmerde zeep op basis van olijfolie, oorspronkelijk geïmporteerd uit Zuid-Europa. |
zout, Engels -: bitterzout, magnesiumsulfaat. |