De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |
CCCCXXXV. Waarom de blaren van den populier altijd-aan ruischen (Populus pyramidalis)aant.Als de Zaligmaker aan het kruis gestorven was, viel er een groote stilte over heel de wereld. De menschen zwegen en de dingen zwegen. Alles zweeg, uitgenomen de populieren, die ruischen bleven, lijk vóór en na. 't Was of er voor hen niets gebeurd was in de wereld en alles nog was zooals voorheen. En daarom is het dat de populieren altijd-aan moeten ruischen, ruischen rink-aaneen, zonder ophouden, weer of geen weer. Ja, alleen op den dag van Christus' dood, op Goeden Vrijdag, te drie uur nanoen, hangen hun blaren stil en als dood aan hun takken, enkele seconden slechts, den tijd van een asemken. |
|