De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 223]
| |
[pagina 225]
| |
AanteekeningenCCCIV. - De Kat die de Wereld hoorde kraken. Verteld te Boom, in 1905, door Mevr. M.L.V., geboren te Wuestwezel, toenmaals 70 jaar. Thema nr 130 van Antti Aarne en M. De Meyer: Die Tiere im Nachtquartier; Les chantres de Ste-Gudule. Zie voor de Vlaamsche varianten, deel III: Jan en zijn Kameraden, blz. 317, nr 271.
CCCV. - De Haas en de Pad. Verteld te Antwerpen, in 't jaar 1893, door den heer M.V., rentenier. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCVI. - De Vos en de oude Visscher. Verteld te Oostduinkerke, in 1925, door A.P., herbergier. Nr 1, Antti Aarne: Das Erbeuten der Fische: der Fuchs stellt sich tot; der Mann hebt ihn auf seinen mit Fischen beladenen Schlitten. Geen Vlaamsche varianten geboekt.
CCCVII. - Waarom de Honden onder elkanders Staart snuffelen. Verteld te Antwerpen in 1915, door Ph. Kennis, 65 jaar, oudbeenhouwer, later herbergier en zaalwachter in een stadsmuseum. Thema nr 200 van Antti Aarne en M. De Meyer: Der Pass des Hundes; L'écrit des chiens. Vlaamsche varianten: Jong Vlaanderen, I, blz. 31: Waarom de Honden aan de Katten hunnen staart gaan rieken; Revue des Traditions populaires, III, blz. 98: Pourquoi leschiens regardent sous la queue des chats; Volkskunde, II, 65, VIII, blz. 106 en P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 434: Waarom de Honden onder elkanders Steert rieken; Ons Volksleven, XII, blz. 216: Waarom de Honden onder elkanders Steert rieken. | |
[pagina 226]
| |
CCCVIII. - De Kraai en de Puit. Dit vertelsel is in Vlaanderen algemeen gekend. Een tiental gelijkaardige lezingen werden te Antwerpen opgeteekend. Thema 242 van Antti Aarne en M. De Meyer: Der Frosch wird aus seinem Versteck gelockt; La grenouille attirée hors de sa retraite. Vlaamsche varianten: Annales du Comité Flamand de France, IV, blz. 92: De Kroaie en de Puyt; J.A. Leopold en L. Leopold, ‘Van de Schelde tot de Weichsel’, I, blz. 1: De Kroaie en de Puyt; Volkskunde II, blz. 110, en Pol de Mont en A. de Coek, Vlaamsche Vertelsels, blz. 83: De Kraai en de Puit; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 133, en Rond den Heerd, XXIV, blz. 163: Van den Reiger en den Puit; Pol de Mont en A. de Cock, Zoo vertellen de Vlamingen: De Kraai en de Puit; Vlaamsche Zanten, I, blz. 27; Vlaamsche Zanten, II, blz. 191.
CCCIX. - De Kat en de Muis. Verteld te Boom, in 1905, door Mevr. M.L.V., geboren te Wuestwezel, toenmaals 70 jaar. Thema nr 15 bij Antti Aarne en M. De Meyer: Das Naschen der Butter; Le renard ou le chat lèche seul touie la graisse. Vlaamsche varianten: 't Daghet in den Oosten, V, blz. 84; Volkskunde II, blz. 110 en P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 83: De Vos de Beer en het Tonneken vel; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 46; Rond den Heerd, I, blz. 213 en G. Gezelle.
CCCX. - Waarom de Haas een gespleten Lip heeft. Verteld te Antwerpen, in 1908, door A.V., naaister, geboren te Breda. Thema nr 70 van Antti Aarne en M. De Meyer: Furchtsamer als der Hase; Plus peureux que le lièvre. Vlaamsche varianten: Belfort, XIV, blz. 145; Volk en Taal, I, nr 62: Waarom de Haas een gespleten Lip heeft; Ons Volksleven, II, 42: Waarom de Haas een Hazemond heeft; Volkskunde, II, blz. 68 en P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 95: Waarom de Haas een gespleten Lip heeft; A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, 101 B en 101 A: Waarom de Haas een gespleten Lip heeft; P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 226: Waarom de Haas een gespleten Lip heeft.
CCCXI. - De Vos bij den Beenhouwer. Verteld te Hamme, in l909, door S.B., een meisje van Elverzele. | |
[pagina 227]
| |
Thema 67* van M. De Meyer: Le renard surpris par le boucher. Vlaamsche varianten: Volk en Taal, III, blz. 10: De Vos en de Beenhouwer.
CCCXII. - De Gaai en de Haan. Nr 15* van catalogus M. De Meyer: Le coq séduit le geai à s'éloigner du butin et le mange tout seul. Overgenomen uit: Rond den Heerd, V, blz. 408.
CCCXIII. - De Leeuw, de Ezel en de Vos. Verteld te Mortsel, in 1925, door B.C., 75 jaar, geboren te Wareghem, gewezen hoofd onderwijzer te Malderen. Thema 50* van M. De Meyer: Le lion, l'âne et le renard. L'âne divise le butin en trois parties égales; il est dévoré par le lion. Vlaamsche variante: A. Joos, Vertelsels van 't Vlaamsche Volk, III, blz. 122: Van den Leeuw, den Ezel en den Vos.
CCCXIV. - 't Slim Reintje. Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N., geboren te Casterlé, meid bij Pastoor B. Thema 66* van M. De Meyer: Le renard surpris dans le four. Vlaamsche varianten: Ons Volksleven, II, blz. 126, P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vl. Volksvertelsels, blz. 217 en L. Lehembre, Volksvertelsels, blz. 50: De Wolf en de gebakken Peren.
CCCXV. - De Klamper en de kleine Vogeltjes. Verteld te Boom, in 1898, door J.H., schrijnwerker en vogelvanger. Niet gecatalogiseerd thema. Geen andere varianten werden opgeteekend.
CCCXVI. - Waarom de Katten zich schoon maken na het Eten. Verteld te Willebroeck, in 1900, door Mevr. M.D.H., 89 jaar, geboren te Aalst. Thema 6** van M. De Meyer: Le rat (moineau) dans la gueule du chat. Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, X, blz. 218: Een Kattelegende; Jong Vlaanderen, I, blz. 39: Kat en Rat; Revue des Traditions populaires, III, blz. 98: Pourquoi les chats se lavent-ils la figure quand ils ont mangé; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III: Van de Kat en | |
[pagina 228]
| |
de Musch; Pol de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 64: De Kat en de Musch; A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, I, blz. 38.
CCCXVII. - Waarom de Beer een korten Staart heeft. Verteld te Puers, in 1903, door L.V., 17-jarig meisje. Thema nr 2 van Antti Aarne en M. De Meyer: Das Fischen mit dem Schwanze; L'ours pêche avec sa queue. Vlaamsche varianten: Volkskunde, II, blz. 65; P. de, Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 86 en A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, I, blz. 97: Waarom de Beer geen staart heeft; Ons Volksleven, II, blz. 113 en P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet: Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 215: Hoe de Vos den Wolf leerde visschen; Bond den Heerd, XXIV, blz. 163 en Am. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 135: Van den Vos en de Kat; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 69: Waarom de Beer een korten Staart heeft; L. Lehembre, Volksvertelsels, blz. 58: Hoe de Vos den Wolf leerde visschen; Volk en Taal, IV, blz. 87: Hoe Vos en Beer afscheid namen van elkaar.
CCCXVIII. - De Bie en de Spinnekop. Verteld te Willebroeck, in 1900, door M.V., schippersvrouw, 50 jaar, geboren te Wintham. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten geboekt.
CCCXIX. - De verlamde Steur. Verteld te Temsche, in 1927, door vrouw J.D., geboren te Bornhem, 54 jaar. Niet gecatalogiseerd thema. Geen varianten geboekt.
CCCXX. - De Koning van de Kikvorschen. Verteld te Antwerpen, in 1892, door Michel Vr., rentenier. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten geboekt.
CCCXXI. - De Herkomst van het O.L. Vrouwbeestje. Verteld te Antwerpen-Borgerhout, in 1896, door Mevrouw V.V., ongeveer 60 jaar. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten geboekt. | |
[pagina 229]
| |
CCCXXII. - Waarom de Leeuwerik een Schijnheiligaard is. Verteld te Borgerhout, in 1922, door vrouw J.J., 50 jaar. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXIII. - Waarom de Dieren niet meer spreken. Verteld te Bornhem, in 1898, door vader M., 80 jaar. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten gekend.
CCCXXIV. - Waarom de Os zoo langzaam gaat. Verteld te Antwerpen in 1907, door M.D. dienstmeid, geboren te Ellezelle bij Ath (taalgrens). Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten gekend.
CCCXXV. - Waarom de Varkens haast geen Haar hebben. Verteld te Ranst, in 1928, door I.S., boerenmeisje, 20 jaar. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXVI. - Waarom de Leeuwerik nooit rust. Verteld te Antwerpen, in 1917, door J. Crull, zaalwachter in een stedelijk museum. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXVII. - Waarom de Muilezel niet voortteelt. Verteld te Antwerpen, in 1892, door M. Vr., 68 jaar, rentenier. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXVIII. - Waarom Honden en Katten Vijanden zijn. Verteld te Boom, in 1905, door L.V., 70 jaar, geboren te Wuestwezel. Thema nr 53 van de Légendes étiologiques, gecatalogiseerd door Maurits De Meyer: L'inimitié du chat et du chien. Vlaamsche varianten: Biekorf, V, blz. 275; J. Leroy, Zeisels en Vertellingen, II, blz. 95: Zeisel over Katten en Honden.
CCCXXIX. - Hoe de Aap in de Wereld is gekomen. Verteld te Betz-aan-de-Gethe, in 1903, door I.J. | |
[pagina 230]
| |
Thema nr 68 van de Légendes étiologiques, gecatalogiseerd door Maurits De Meyer: L'origine des singes. Vlaamsche varianten: Belfort, XIV, blz. 97; Volk en Taal, II, blz. 84 en Is. Teirlinck. Le Folklore Flamand, blz. 89: Schepping van de Martiko's; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 108: De Oorsprong van den Aap; J.F. Vincx, Dit zijn grappige Vertelsels, II, 1, blz. 59: Hoe de eerste Aap in de Wereld gekomen is; 't Daghet in den Oosten, X, blz. 52.
CCCXXX. - Waarom de Geit haar Staartje naar omhoog staat. Verteld te Boom, in 1901, door A.d.B., muzikant. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXXI. - Waarom Honden en Katten Vijanden zijn. Verteld te Antwerpen, in 1914, door Mevr. C.M., 30 jaar, geboren te Arendonck. Zie onder nr CCCXXVIII.
CCCXXXII. - Waarom de Katten na het Eten met het Lijf schudden. Verteld te Antwerpen, in 1914, door Mevr. C.M., 30 jaar, geboren te Arendonck. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXXIII. - Waarom het Paard vraatzuchtig is en de Ezel niet. Verteld te Boom, in 1905, door M.L.V., 70 jaar, geboren te Wuestwezel. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten opgeteekend.
CCCXXXIV. - Hoe de Beer geschapen werd. Verteld te Borgerhout, in 1910, door L.M., naaister. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten geboekt.
CCCXXXV. - Hoe het gekomen is dat de Hazen een korten Staart hebben. Verteld te Sempst, in 1902, door L.W., conducteur van waterwerken. | |
[pagina 231]
| |
Thema nr 72 van de Légendes étiologiques van M. De Meyer: La courte queue du lièvre. Vlaamsche variante: Belfort, XIV, blz. 145.
CCCXXXVI. - Waarom de Vleermuizen nog in de Grondverf staan. Wordt verteld te Audenaarde. Medegedeeld door den heer A.D.N. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten geboekt.
CCCXXXVII. - Waarom de Katten jacht maken op Ratten en Muizen. Verteld te Sinay, in 1922, door D.C., thans pompier te Antwerpen. Thema 56 van de Légendes étiologiques van M. De Meyer: L'inimitié de la souris et du chat. Vlaamsche varianten: P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 65, en A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, blz. 32: Waarom de Rat en de Muis tot Voedsel dienen van de Kat.
CCCXXXVIII. - Waarom de Hazen een kort Staartje hebben. Verteld te Boom, in 1896, door M. Reyn, oud-schipper, 75 jaar. Zie onder nr CCCXXXV.
CCCXXXIX. - Waarom de Ezel een Kruis op den Rug draagt. Verteld te Boom, in 1890, door Lies d.K., waschvrouw, geboren te Linth. Thema 58 C. van de Légendes étiologiques van M. De Meyer: Pourquoi l'âne a-t-il une croix sur le dos? Vlaamsche varianten: Volkskunde, VII, blz. 145 en P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 57: Waarom de Ezel een Kruis op den Rug draagt.
CCCXL. - Waarom de Ezel lange Ooren heeft. Verteld te Mechelen, in 1921, door V.D.B., antiquair. Thema 58b van de Légendes étiologiques, van M. De Meyer: Pourquoi les ânes ont-ils de longues oreilles? Vlaamsche variante: Rond den Heerd, XV, blz. 214; Brief.
CCCXLI. - De Vos en de Haas. Verteld te Moerzeke, in 1921, door M.D.C., herbergier. Niet gecatalogiseerd thema. Geen Vlaamsche varianten geboekt. | |
[pagina 232]
| |
CCCXLII. - De Vos en de Haan. Verteld te Wuestwezel, in 1903, door E.V., gewezen landbouwer, 75 jaar. Thema 61 van de catalogussen Antti Aarne en Maurits De Meyer: Der Fuchs verleitet den Hahn mit geschlossenen Augen zu krähen; Le renard séduit le coq à chanter, les yeux fermés. Vlaamsche varianten: Ons Volksleven, II, blz. 125 en P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 218: De Vos en de Haan; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 61: Van den Vos en den Haan; Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 75: Van den Vos en den Haan; Revue des Traditions populaires, X, blz. 293: Le renard el le coq.
CCCXLIII. - De Wolf en de Vos. Verteld te Brussel, in 1899, door C.D.M., geboren te Somergem, rond de jaren 1840. Thema 32* van den catalogus M. De Meyer: Le reflet de la lune tenu pour un fromage; le loup tombe dans l'eau. Vlaamsche variante: Pol de Mont en A. de Cock, Zoo vertellen de Vlamingen, blz. 19: De Vos en de Wolf.
CCCXLIV. - De hongerige Vos en de zeven lompe Geitjes. Verteld te Antwerpen, in 1915, door Ph. Kennes, 65 jaar, zaalwachter in een museum. Hoorde het in zijn prille jeugd te Borgerhout door zijn moeder vertellen. Niet gerangschikt door A. Aarne. Geen Vlaamsche varianten.
CCCXLV. - Het Ontstaan van de Vleermuizen. Verteld te Ranst, in 1928, door I.S., dienstmeid. Zie catalogus Maurits De Meyer, Légendes étiologiques, nr 81: L'origine de la chauve-souris. Vlaamsche geboekte varianten: Belfort, XIV, blz. 299: De Vleermuis; Waarom ze niet bij dag uitvliegt; A. Van Dorpe, Volksvertellingen, blz. 107: Waarom de Vleermuis niet bij dag uitvliegt; Vlaamsche Zanten, I, blz. 106.
CCCXLVI. - De Vos en de Kat. Verteld te Willebroeck, in 1900, door M.D.H., gewezen schipperin, 89 jaar, geboren te Aalst. Vertelling van haar moeder. Niet gerangschikt door A. Aarne, noch door M. De Meyer. Geen Vlaamsche varianten. | |
[pagina 233]
| |
CCCXLVII. - Van het Koninksken en den Ezel. Verteld te Reeth, in 1897, door Vict. T., herbergierster, toenmaals ongeveer 50 jaar. Thema komt niet voor in de catalogussen van Antti Aarne en Maurits De Meyer. Geen andere geboekte varianten.
CCCXLVIII. - Waarom de Haas een gespleten Lip heeft. Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N., geboren te Casterlé, meid bij den heer pastoor B. Zie aanteekeningen onder nr CCCX.
CCCXLIX. - De Hond en de Musch. Verteld te Hemixem, in 1895 door E.-C.N. Thema nr 248 van Antti Aarne: Der Hund und der Sperling: der Mann überfährt den Hund, den Freund des Sperlings: der Sperling rächt sich: der Mann verliert sein Pferd, seine Habe und zuletzt sein Leben. CCCL. - Waarom de Hoenders niet ver kunnen vliegen. Verteld te Hemixem, rond 1895, door pastoor B. Gehoord in zijn jeugd te Antwerpen-Kiel. Nr 98a van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques: Pourquoi la poule ne sait-elle pas voler? Vlaamsche varianten: Volkskunde, VII, blz. 147, Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 160 en A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, I, blz. 45: Waarom het Hoen niet vliegen kan; Revue des Traditions populaires, X, blz. 365; Pourquoi la Poule ne sait pas voler.
CCCLI. - Waarom de Koekoek zijn Eiers in een anders Nest legt en ook waarom hij zoo traag vliegt. Verteld te Mortsel, in 1925, door B.C., 75 jaar, geboren te Wareghem, gewezen onderwijzer te Malderen (vertelsel van zijn moeder). Thema niet vermeld door A. Aarne noch door M. De Meyer. Geen andere varianten.
CCCLII. - Waarom men zegt dat de Ooievaar de Kinderen brengt. Verteld te Gent, in 1919, door Th.D.W. Vertelsel van haar grootmoeder. Niet gerangschikt thema. Geen andere varianten. | |
[pagina 234]
| |
CCCLIII. - Waarom de Ooievaar jacht op de Puiten maakt. Verteld te Quaed-Mechelen, in 1929, door vrouw We G., geboren te Tessenderloo. Niet gecatalogiseerd. Geen andere varianten.
CCCLIV. - De Stem van de Musch en de Eend. Verteld te Ranst, in 1928, door I.S., dienstmeid. Thema niet gecatalogiseerd. Geen andere varianten.
CCCLV. - Waarom de Nachtegaal zoo schoon zingt. Verteld te Borgerhout, in 1922, door vrouw E.P., geboren J.J., 50 jaar, geboren te Tessenderloo (gehoord in haar jeugd te Vorst). Thema niet gecatalogiseerd. Eenige gekende lezing.
CCCLVI. - Waarom de Uilen op de Dood roepen. Gehoord te Sinay, in 1870, door Mevr. M., portierster op het Justitiepaleis te Antwerpen. Opgeteekend door A.d.M., ambtenaar in 1921. Thema niet gecatalogiseerd. Eenige gekende lezing.
CCCLVII. - Waarom de Zwaan maar eenmaal zingt. Verteld te Gent, in 1919, door M.Th.D.W. Vertelsel van haar grootmoeder. Thema niet gecatalogiseerd. Eenige gekende lezing.
CCCLVIII. - Waarom de Koekoek altijd ‘Koekoek’ roept. Verteld te Ranst, in 1928, door I.S., dienstmeid (vertelsel van haar vader). Thema niet gecatalogiseerd. Eenige gekende lezing.
CCCLIX. - Waarom de Ekster aldoor snatert en onbetrouwbaar is. Verteld door I.S. (zie hierboven). Thema niet gecatalogiseerd. Geen varianten. CCCLX. - Waarom de Nachtegaal grauwe Veders heeft. Verteld te Boom, in 1896, door J.V.I., pasteibakker en vogelliefhebber. | |
[pagina 235]
| |
Thema niet gerangschikt. Geen varianten.
CCCLXI. - Wat Groensel, Vink, Kwakkel en Roodborst zongen. Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N., geboren te Casterlé, meid bij pastoor B. Zie nr 90a van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques: La couleur noire de la corneille et de la pie; pourquoi la caille n'a-t-elle pas de queue et le langage des oiseaux. Vlaamsche varianten: Annales du comité Flamand de France, IV, blz. 98 en Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, blz. 3: Van den Tîjd as de veugels konden klappen; Rond den Heerd, IV, blz. 212: Veugeltale; id., VIII, blz. 335: Uit den mond des volks; Volkskunde, II, blz. 67: Waarom de kwakkel geenen staart heeft; A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 37: id.; P. de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 94; id.; J. Cornelissen en J.-B. Vervliet, Vertelsels, blz. 227: id.; I. Teirlinck, Contes Flamands, blz. 91: Pourquoi les cailles n'ont-elles pas de queue; Revue des Trad. pop., X., blz. 363: Pourquoi il fait toujours hiver pour la corneille mantelée; A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 47: Waarom de Bontekraai niet van den Zomer geniet; Pol de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 59: Waarom de Bontekraai altijd Winter heeft.
CCCLXII. - Waarom de Kwakkels geen Staart hebben. Verteld te Bornhem, in 1901, door A.P., landmeter. Zie nota's onder nr CCCLXI.
CCCLXIII. - Waarom de Musschen grauw van Kleur zijn en ook waarom er zoo weinig Vogels zijn met gouden Pluimen. Verteld te Antwerpen, in 1892, door M.V., 68 jaar, rentenier. Niet geboekt thema. Geen varianten.
CCCLXIV. - Waarom de Zwaluwen een gespleten Staart hebben. Verteld te Moerzeke, in 1921, door S., dienstmeid. Nr 85 van den catalogus van M. De Meyer, Légendes étiologiques: Pourquoi l'hirondelle a-t-elle la queue fendue? Varianten: Ons Volksleven, XI, blz. 189: Waarom de zwaluw een gevorkten staart heeft. | |
[pagina 236]
| |
CCCLXV. - Hoe het Roodborstje een rood Borstje kreeg. Verteld te Turnhout, in 1910, aan L.M., conducteur van waterwerken, door een zijner werklieden van Arendonck. Nr 92** van den catalogus van M. De Meyer, Légendes étiologiques: Le rouge-gorge: le sang du Christ mourant. Geboekte varianten: Volkskunde, VII, blz. 145 en Pol de Mont en Alf. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 57: Waarom het Roodborstje een roode borst heeft; Rond den Heerd, XV, blz. 214 en XXIV, blz. 115: Van het Roodborstje; A. Joos, Vertelsels van 't Vlaamsche Volk, I, blz. 37: Van het Roodborstje; Het Belfort, XIV, blz. 297.
CCCLXVI. - Waarom de Kwikstaart met den Staart kwikkelt. Verteld te Elverzele (O. Vl.), in 1910, door vrouw B., opkoopster van oudheden. Nr 85a van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. Geboekte Vlaamsche varianten: Volkskunde, VII, blz. 145, Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 58; Waarom de staart van 't Koewachtertje altijd beeft; Revue des Trad. pop., X, blz. 302: Pourquoi la bergeronnette a la queue tremblante. Zie verder sprookje CCCCXXVII.
CCCLXVII. - Waarom de Zwaluwen slechts piepen en hun Voedsel al vliegende zoeken. Verteld te Opwyck, in 1928. Opgeteekend door Amelie A, meid te Boom (1898). Nr 846 van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. Geboekte Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, XX, blz. 114: Van de Zwaluw; Revue des Traditions populaires, X, blz. 302: Pourquoi les hirondelles gazouillent au lieu de chanter et pourquoi elles doivent saisir leur nourriture au vol; Volkskunde, VII, blz. 144 en Pol de Mont en Alf. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 56: Waarom de Zwaluwen slechts kunnen kwetteren en hun Voedsel in de Vlucht moeten grijpen; Amaat Joos, Vertelsels, I, blz. 36 en Rond den Heerd, XXIV, blz. 115: Van de vliegende Zwaluwen; Ons Volksleven, XI, blz. 189: Waarom de Zwaluw geen rust heeft.
CCCLXVIII. - Waarom de Zwaluwen Geluk brengen. Verteld te Eeckeren in 1915, door E.S., boerenknecht, 42 jaar. Nr 84a van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. | |
[pagina 237]
| |
Vlaamsche varianten: A. Joos, Vertelsels, I, blz. 38 en Rond den Heerd, XXIV, blz. 115: Van de Zwaluw; Ons Volksleven, XI, blz. 189: Waarom de Zwaluw Geluk aanbrengt.
CCCLXIX. - Waarom de Distelvink bontgekleurd is. Verteld te Boom, in 1905, door L.V., geboren te Wuestwezel in 1837. Nr 94c van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques: Le plumage multicolore du chardonneret. Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, V, blz. 87: De Distelvink; XI, blz. 55: Uit den mond des volks; Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 47: De Distelvink; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 53: Waarom de Distelvink zoo'n veelkleurig Vederkleed draagt; Het Belfort, XIV, 2e deel, blz. 102: De Distelvink, waarom hij zoo bont gekleurd werd.
CCCLXX. - Waarom de Uil de Vriend van den Pastoor is en op den Toren mag wonen. Verteld te Mechelen, in 1921, door V.D.B., oudheidkundige. Nr 98b van den catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. Vlaamsche varianten: Volkskunde, VII, blz. 147 en Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 433: Waarom de Uil op den Toren mag wonen; Pol de Mont, Op mijn Dorpken, II, blz. 170: id.; Revue des traditions populaires, X, blz. 303: Pourquoi le hibou peut habiter le clocher.
CCCLXXI. - Waarom de Duiven roeke-de-koeën. Verteld te Heverlee-bij-Leuven, in 1905, door H.D.K., houtkoopman. Nr 93 catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. Vlaamsche varianten: Volkskunde, VII, blz. 146 en Pol de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 59: Waarom de Duiven roekedekoeën en blz. 68: Van de Boschduif en de Ekster; Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, I, blz. 45: Waarom de Duiven roekedekoeën en kirren; J. Cornelissen en J.-B. Vervliet, Vlaamsche Vertelsels, blz. 59 en Ons Volksleven, II, blz. 127: Waarom de Tortelduif roept en de Ekster lacht; Rond den Heerd, V, blz. 23: Koe, koe, schoone koe.
CCCLXXII. - Waarom de Hoenders niet ver kunnen vliegen. Verteld te Ranst, in 1928, door I.S., dienstmeid, 20 jaren. Zie nota's onder nr CCCL. | |
[pagina 238]
| |
CCCLXXIII. - Waarom de Zwaluw een rood Plekje op de Borst heeft. Verteld te Ranst, in 1928, door Irma S., dienstmeid, 20 jaar. Geen Vlaamsche varianten.
CCCLXXIV. - De Weddingschap van Ekster en Tortelduif. Verteld te Wuestwezel, in 1897, door Leonie V., toenmaals 18 jaar. Geen Vlaamsche varianten.
CCCLXXV. - Waarom de Raven zwart zijn. Verteld te Bornhem, in 1898, door vader M. Nr 90a van catalogus M. De Meyer. Zie verder nr CCCXCIII. voor varianten enz.
CCCLXXVI. - Waarom de Bot een scheeven Muil heeft. Verteld te Antwerpen, in 1915, door B., gewezen loods. Nr 117 van catalogus Maurits De Meyer, Légendes étiologiques. Vlaamsche varianten: Het Belfort, XIV, 2e deel, blz. 293: De Pladijs, waarom zijn Mond scheef staat; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 97: Waarom de Bot een scheef Muiltje heeft; A. de Cock, Natuurverklarende sprookjes, II, blz. 73: Waarom de Schol een scheef Muiltje heeft; Ons Volksleven, blz. 56 en J. Cornelissen en J.-B. Vervliet, Vlaamsche Vertelsels, blz. 224: Waarom de Pladijs een krommen Snuit heeft; R.d.H., XXIV, blz. 109 en Amaat Joos, Vlaamsche Vertelsels, I, blz. 29: Van den Bot en zijn Smoeleken; A. van Dorpe, Volksvertellingen, blz. 100: Waarom de Mond van den Pladijs scheef staat.
CCCLXXVII. - Waarom het Neusbeen van den Schelvisch ‘Sint-Pieterspen’ wordt geheeten Verteld te Antwerpen, in 1920, door P., bediende op de vischmijn. Geen varianten gekend.
CCCLXXVIII. - Waarom er Roggen zijn zonder Staart. Verteld te Antwerpen, in 1909, door M.R., stadhuisklerk, vroeger rekenplichtige op de Vischmijn. Geen varianten.
CCCLXXIX. - Waarom de Schelvisch ‘schelvisch’ heet. Verteld te Baesrode, in 1901, door C.V.D., scheepsmaker. Nr 1196 catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. | |
[pagina 239]
| |
Vlaamsche varianten: J. Wolf, Deutsche Märchen u. Sagen, blz. 148: Vom Schelfisch; R.d.H., X, blz. 218: De Legende van den Schelvisch; Alfons de Cock, Natuurverklarende sprookjes, II, blz. 70, A en B en 71: Van waar de Schelvisch zijn Naam heeft. Waarom de Schelvisch twee Vlekken op den Rug heeft; Het Belfort, XIV, blz. 297: De Schelvisch, waarom men hem zoo heet; Volkskunde, IX, blz. 28: Waarom de Schelvisch twee donkere Vlekken op den Rug draagt; Ons Volksleven, I, blz. 55: Hoe de Schelvisch dien Naam kreeg; I. Teirlinck, Folklore Flamand, blz. 52: Hoe de Schelvisch zijn Naam kreeg; J. Cornelissen en J.-B. Vervliet, Vlaamsche Vertelsels, blz. 225: Hoe de Schelvisch zijnen Naam kreeg; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz, 55: Waarom de Schelvisch twee donkere Vlekken op den Rug draagt; Kunst- en Letterblad, IV, blz. 38: Hoe de Schelvisch zijn naam ontving.
CCCLXXX. - Waarom de Zwaluwen elk Jaar het Land verlaten. Overgenomen uit Rond den Heerd, XXV, blz. 18. Nr 86 catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques: Pourquoi les hirondelles s'en vont-elles pendant l'hiver? Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, V, blz. 37: 't Zit al Reis om Reis en XXV, blz. 115: Waarom de Zwaluwen elk Jaar het Land verlaten; Pol de Mont en Alfons de Cock, Dit zijn Vlaamsche Vertelsels, blz. 78-79: Waarom de Zwaluwen alle Jaren verhuizen en de Hanen elkander achterna zingen; Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 23: Waarom de Zwaluwen hier elk jaar verhuizen en de Hanen elkander achterna zingen.
CCCLXXXI. - Waarom de Vlooien geschapen zijn. Verteld in 1907, te Willebroeck, door J.D.H., schipper. Nr 125a van catalogus Maurits De Meyer: La création des puces; pour donner du travail aux femmes. Vlaamsche varianten: Volkskunde, II, blz. 65: Waarom de Vlooi geschapen werd; Pol de Mont en Alfons de Cock, Dit zijn Vlaamsche Vertelsels, blz. 64: Waarom de Luizen en de Vlooien geschapen zijn; Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, II, blz. 113: Hoe de Luizen in de Wereld kwamen; Alfons de Cock en Isidoor Teirlinck, Brabantsch Sagenboek, II, blz. 58: Waarom de Vlooi geschapen werd; J.F. Vincx, Dit zijn grappige Vertelsels, II, 2, blz. 9: Van waar de Vlooien komen.
CCCLXXXII. - Waarom de Wandluizen plat zijn. Verteld in 1907, to Willebroeck, door J.D.H., schipper. Geen Vlaamsche varianten. | |
[pagina 240]
| |
CCCLXXXIII. - Waarom het Schaap Bethelehem roept. Verteld in 1907, te 's Gravenwezel, door M.R., winkelierster, 35 jaar.
CCCLXXXIV. - Waarom de Bieën sterven als zij gestoken hebben. Verteld in 1917, te Loenhout, bij de Hollandsche grens, door C.B., herbergierster. Geen Vlaamsche varianten.
CCCLXXXV. - De Zwaluw en het Muisje. Verteld te Hemixem door J.B., pastoor aldaar in 1895. (Vertelsel herkomstig van Casterlé in de Antwerpsche Kempen.) Zie sprookje CCCXLV: Het Ontstaan der Vleermuizen.
CCCLXXXVI. - De Aap en de Olifant. Verteld, in 1907, door J.V.M., geboortig van Vremde, stadhuisklerk. Geen varianten.
CCCLXXXVII. - Triene Giet of waarom de Beren geen Steert hebben. Het thema van dit sprookje komt overeen met het nummer 2 van de catalogussen Antti Aarne en Maurits De Meyer, in dezen zin dat de beer ook zijn staart verliest bij het avontuur. Het thema wordt in de twee catalogussen als volgt vermeld: 1. Bij Antti Aarne; Das Fischen mit dem Schwanze; der Bär (Wolf) wird verleitet, seinen Schwanz in das Loch im Eise zu stecken; der Schwanz friert fest; die Bäuerin schlägt mit einer Stange auf den Bären ein; er rettet sich mit Verlust des Schwanzes. 2. Bij Maurits De Meyer: L'ours pêche avec sa queue. Het visschen met den staart zullen wij terugvinden in een later sprookje, dat deel uitmaakt van een reeks dierenvertelsels die een wonderlijke eenheid vertoonen en, naar onze meening, ofschoon zij door verschillende vertellers werden meegedeeld, voorzeker brokstukken zijn uit een en hetzelfde oud dierenepos. In het onderhavige sprookje vinden wij tevens het thema 121 van Antti Aarne en Maurits De Meyer: Die Wölfe klettern auf den Rücken von einander um zum Baume heraufzukommen; das Schwein auf dem Baume; der unterste Wolf lauft weg. - Les loups grimpent l'un sur l'autre pour monter dans l'arbre (au lieu d'un cochon, un homme sur l'arbre). | |
[pagina 241]
| |
In het sprookje Triene Giet gaat de onderste beer loopen, omdat de woorden die hij hoort hem een vroeger avontuur in herinnering brengen. Als Vlaamsche varianten vermelden wij: Type nr 2: Volkskunde, II, blz. 65: Waarom de Beren geenen staart hebben; Pol de Mont en Alfons de Cock, Dit zijn Vlaamsche vertelsels, blz. 89: Waarom de Beren geenen staart hebben; Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, I, blz. 97: Waarom de Beer een stompstaart heeft; Ons Volksleven, II, blz. 113 en J. Cornelissen en J.-B. Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 215: Hoe de Vos den Wolf leerde visschen; Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 135: Van den Vos en de Kat; Rond den Heerd, XXIV, blz. 163: Van den Vos en de Kat; Am. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 69: Waarom de Beer een korten steert heeft; L. Lehembre; Volk en Taal, IV, blz. 87: Hoe Vos en Beer afscheid namen van elkaar. Type nr 121: Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 144 en Rond den Heerd, XXIV, blz. 166: Van Triene Giet (slechts twee van de drie motieven die wij meedeelen); Volk en Taal, III, blz. 105: Giete, Peet; I. Teirlinck, Contes flamands, blz. 84: Versez donc, Pierre; Pol de Mont en Alfons de Cock, Zoo vertellen de Vlamingen, blz. 53: Balten Giet; Rond den Heerd, XVIII, blz. 195: Een Leeuwenlegende.
CCCLXXXVIII. - Mieke-Geitje en haar Geitjes Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N. (zie nr CCCXLVIII). Nr 123 van de catalogussen Antti Aarne en Maurits De Meyer. De themas zijn er als volgt opgegeven: Der Wolf und die jungen Geislein: in Abwesenheit der Mutter frisst der Wolf die Zicklein; die Mutter schneidet den Magen des Wolfes auf. - Le loup et les petits chevreaux. Vergelijk dit thema met het sprookje van Grimm, nr 5.
CCCLXXXIX. - Waarom de Nachtegaal 's Nachts zingt. Verteld in 1926, te Antwerpen, door den heer D.B., conducteur van werken, geboren te Bouchoute (O. Vlaanderen). Geen varianten.
CCCXC. - Wat de Zwaluwen kwetteren wanneer zij in de Lente in Vlaanderen weerkeeren. Verteld, in 1931, te Groenendijk-aan-Zee, door M., werkman bij de heer X. te Oost-Duinkerke. Geen Vlaamsche varianten. | |
[pagina 242]
| |
CCCXCI. - Waarom de Zwaluwen vóór den Winter verhuizen en wat de Gaaien roepen. Overgenomen uit Rond den Heerd. Nr 86 catalogus M. De Meyer, Légendes étiologiques. Varianten: Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 78 en 79 en Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 23: Waarom de Zwaluwen hier elk jaar verhuizen en de Hanen achterna zingen en van de Zwaluw en den Werten of de MeerkolGa naar voetnoot(1).
CCCXCII. - Hoe de Geit op de Wereld kwam. Verteld, in 1908, te Antwerpen, door A.V. naaister, geboren te Breda. Thema niet vermeld bij A. Aarne noch bij Maurits De Meyer.
CCCXCIII. - Waarom de Merel zwart van Kleur is en een gouden Bek heeft. Zelfde vertelster Thema 90a bij Maurits De Meyer, Légendes étiologiques: La couleur noire de la corneille et de la pie; pourquoi la caille n'a-t-elle pas de queue et le langage des oiseaux? Zie nota's onder nrs CCCLXI-CCCLXII en CCCLXXV.
CCCXCIV. - Waarom de Specht om Water roept. Verteld, in 1921, door L.P., 70 jaar, landbouwer, geboren te Malderen (Brabant) en thans verblijvende te Aertselaer. Thema komt niet voorin de catalogussen A. Aarne en M. De Meyer.
CCCXCV. - De Raaf, de Sperwer en de Klamper. Verteld te Mortsel, in 1925, door B.C., 75 jaar, geboren te Waereghem, gewezen onderwijzer te Malderen. Thema niet gecatalogiseerd.
CCCXCVI. - De Vos en de Slak. Zelfde verteller. Thema niet gecatalogiseerd.
CCCXCVII. - De eerste Beer. Verteld te Willebroeck, in 1907, door J.D.H., schipper, 56 jaar. Niet gecatalogiseerd. | |
[pagina 243]
| |
CCCXCVIII. - De Wolf en het Schaap. Verteld te Mortsel, in 1925, door B.C. (zie nrs CCCXCV-CCCXCVI). Thema niet gecatalogiseerd.
CCCXCIX. - De Herkomst van den Pukkelare (Pieterman). Verteld te Oostduinkerken, in 1931, door M., werkman bij X., aldaar. Thema niet gecatalogiseerd.
CCCC. - Waarom de Schelvisch twee Plekken op den Rug heeft. Zelfde verteller. Zie varianten onder sprookje CCCLXXIX.
CCCCI. - De Musch en de Kat en de Muis. Verteld te Bornhem, in 1898, door vader M., vervaardiger van boerenalaam. Thema niet gecatalogiseerd.
CCCCII. - Hoe de Vogels zijn ontstaan. Zelfde verteller. Thema niet gecatalogiseerd.
CCCCIII. - Waarom de Ekster een Duivelvogel is. Verteld, in 1921, door L. Peeters, te Aertselaer. Zie nr CCCXCIV. Thema niet gecatalogiseerd.
CCCCIV. - De Zeg van 't Katteken en 't Muisken. Overgenomen uit 't Daghet in den Oosten, 1887, blz. 76. Zie voor wat thema en geboekte varianten betreft het sprookje De Kat en de Muis, nr CCCIX.
De sprookjes nrs 405 tot en met 427 staan in rechtstreeksch verband met de thema's door A. Aarne gerangschikt onder de nrs 220, 221 en 222: Die Ratsversammlung der Vogel: der Adler als Richter, bestimmt Anteil und Arbeit eines jeden. Die Königswahl der Vogel: wer am höchsten fliegen kann; der Zaunkönig versteckt sich im Gefieder des Adlers; wird nicht als König anerkannt; wer am tiefsten in die Erde fallen kann; der Zaunkönig schlüpft ins Mauseloch; soll ausgehungert werden; die Eule als Wächter. Der Krieg der fliegenden und der vierfüssigen Tiere: der in die Höhe gehaltene Schwanz des Fuchses als Signal; die Hornisse sticht | |
[pagina 244]
| |
den Fuchs unter den Sohwanz, er lässt den Schwanz sinken; die vierfüssigen Tiere fliehen. Enkele dezer sprookjes, nl. nr 417: Van den Vos, den Beer en den Mensch; nr 418: Hoe Reintje den Beer een tweede Maal beetnam; nr 419. Hoe de Vos den Beer een derde Maal verschalkte; nr 424: Hoe de Hond den Brief van den Leeuw aan den Koning van de kruipende Dieren verloor; nr 427: De Schrik van het Kwikstaartje tijdens het Gevecht, zijn evenwel in de catalogussen A. Aarne en M. De Meyer gerangschikt; zoo komt nr 417 overeen met het thema 157: Man muss den Menschen fürchten - Il faut craindre l'homme; nr 418 met thema 3*: L'ours emprisonné dans le poulailler; nr 419 met thema nr 2: Das Fischen mit dem Schwanze - L'ours pêche avec sa queue; nr 424 met thema 200: Der Pass des Hundes - L'écrit du chien; nr427 met thema 85a der oorsprongslegenden gecatalogiseerd door M. De Meyer, Pourquoi la bergeronnette a-t-elle la queue pendante? Van enkele dezer vertelsels, werd, zooals men zien zal in de hiernavolgende lijst, reeds een variante in onze verzameling opgenomen. De geboekte teksten werden echter door de diverse vertellers, herkomstig uit verschillende Vlaamsche provincies, in innig verband gesteld met het thema: De oorlog van de vliegende en de viervoetige dieren (thema nr 222 A.A. en M. De M.).
CCCCV. - Hoe het Koningsken het hoogst vloog. Verteld in 1921, door L.P. (zie hierboven nr CCCXCIV); E. Beniest, gepensionneerd rivierloods te Antwerpen (1918) en Vader M. te Bornhem, 85 jaar (1898). Vlaamsche geboekte varianten: Rond den Heerd, V, nr 61: Het Keuntje; 't Daghet in den Oosten, III, IV, blz. 166: Hoe het Winterkoninkske Koning werd; Het Belfort, XIV, blz. 149; Volk en Taal, III, blz. 179: Het Koninkske en de Gaai; Ons Volksleven, I, blz. 56 en Cornelissen en Vervliet, Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 222: Waarom de Uilen 's Nachts vliegen; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 98-99 en Zoo vertellen de Vlamingen, blz. 66: Van waar het Koninksken zijn Naam heeft en waarom de Uil 's Nachts moet vliegen; Rond den Heerd, X, blz. 24: Hoe de Gaai ne Gaai werd; XXIV, blz. 108: Van 't Koningsken en den Uil; J.A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weischsel, I, blz. 19: Waarom de Uil 's Nachts moet vliegen; I. Teirlinck, Contes Flamands: blz. 92: Pourquoi les hiboux volent la nuit; Het Belfort, XIV, blz. 198; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 26: Van 't Koninksken en den Uil; A. Vandorpe, Volksvertellingen, blz. 105: Waarom de vogels den Uil haten. | |
[pagina 245]
| |
CCCCVI. - Hoe de Ekster vermoedde dat het Koningsken Bedrog had gepleegd. Vader Moens (zie nr CCCCV).
CCCCVII. - Waarom het Koningsken een verschroeide Borst heeft. L.d.W. te Boom, schoenmaker en later diamantslijper; verteld in 1895.
CCCCVIII. - Hoe de Uil en 't Koningsken Vrienden werden. E.B. (zie nr CCCCV).
CCCCIX. - Wat het Koningsken in zijn Schuilplaats zong. L.d.W. (zie nr CCCCVII).
CCCCX. - De Meening van de Specht. Sylvie B., geboren in het Veurne-Ambacht, meid te Antwerpen; Verteld in 1909.
CCCCXI. - Hoe de vliegende Dieren het Koningsken vogelvrij verklaarden. Melanie V., schippersvrouw, geboren te Wintham. Verteld te Willebroeck, in 1902.
CCCCXII. - Hoe Uil en Ooievaar en andere Vliegers met het Koningsken spannen. Melanie V. (zie nr CCCCXI).
CCCCXIII. - Waarom de Uil 's Nachts uitvliegt. Melanie V. (zie nr CCCCXI).
CCCCXIV. - Waarom de Arend het Koningsken ook vogelvrij verklaarde. Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXV. - Waarom de Muggen de Arenden met Vrede laten. Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXVI. - Wat het Koningsken zingt. L.d.W. (zie nr CCCCVII).
CCCCXVII. - Van den Vos, den Beer en den Mensch. L.P. (zie nr CCCCV). | |
[pagina 246]
| |
CCCCXVIII. - Hoe Reintje den Beer een tweede Maal beetnam. L.P. (zie nr CCCCV).
CCCCXIX. - Hoe de Vos den Beer een derde Maal verschalkte. L.P. (zie nr CCCCV).
CCCCXX. - Waarom men altijd ‘Lompe Gaai’ zegt. E.B. (zie nr CCCCV).
CCCCXXI. - Hoe de Beer en de Berin het Koningsken beleedigden. L.P.; Vader M.; E.B. (zie nr CCCCV) en S.B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXII. - De Oorlogsverklaring van devliegende Dieren aan de viervoetige. Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXIII. - De Leeuw besluit tot den Oorlog en roept de Hulp in van de kruipende Dieren. Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXIV. - Hoe de Hond den Brief van den Leeuw aan den Koning van de kruipende Dieren verloor. Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXV. - Wat de Mug in 't Kamp van de loopende Dieren verneemt. L.P. en vader M. (zie nr CCCCV) en Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXVI. - Het Gevecht van de vliegende en de viervoetige Dieren. L.P.; E.B.; vader M. (zie nr CCCCV) en Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXVII. - De Schrik van het Kwikstaartje tijdens het Gevecht. L.P. en vader M. (zie nr CCCCV) en Sylvie B. (zie nr CCCCX).
CCCCXXVIII. - Waarom de Lelie een hemelsche Bloem is. Verteld te Bornhem, in 1896, door vader I.M., 85 jaar.
CCCCXXIX. - Het Ontstaan van de Sleutelblom. Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N., pastoorsmeid, geboren te Casterlé, in 1843. | |
[pagina 247]
| |
Zie nr 250* van den catalogus van Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): L'origine de la primevère. Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, VII, blz. 271: De Hemelsloter; A. De Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 88: De Hemelsleutel of Sleutelbloem; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 121: De Hemelsleutel of Sleutelbloem; Ons Volksleven, X, blz. 75: De Sleutelbloem; Fr. Coeckelbergs, Sprookjes, Legenden, blz. 37: De Sleutelbloem; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 40: Van de Sleutelbloem; Rond den Heerd, XXIV, blz. 116: Van de Sleutelbloem.
CCCCXXX. - Hoe het komt dat er zilverige Abeelen zijn. Medegedeeld door A.B., stadsbediende te Antwerpen en later handelaar; deze versie werd opgenomen te Ronse.
CCCCXXXI. - Het Ontstaan van de roode Oranjeappels. Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N., pastoorsmeid, geboren te Casterlé, in 1843.
CCCCXXXII. - Waarom de Treurwilg zijn Takken laat hangen. Verteld te Antwerpen, in 1910, door Sylvie B., geboren in West-Vlaanderen, nabij IJper, dienstmeid bij den aannemer F.M., 42 jaar.
CCCCXXXIII. - Het Ontstaan van den verkeerden Esch. Verteld te Ledeberg (bij Gent), in 1922, door den heer D.W., aannemer van openbare werken. Voor de twee voorgaande sprookjes, nrs CCCCXXXII en CCCCXXXIII, zie nr 132c van den catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): L'origine du saule (frêne) pleureur; a abrité la Sainte-Famille en fuite. Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, VIII, blz. 44: De Legende van den Palmboom; blz. 176: De Doornstruik; blz. 212: De Schreiboom; A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 84: Waarom de Treurwilg zijn Takken laat hangen; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 124: Van den Treurwilg; Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 67: Van den wonderen Palmboom; II, blz. 111: Van de Ekster, den Berk en den Wilg; III, blz. 187: Van den Treuresch; Rond den Heerd. XXIV, blz. 128: Van den wonderen Palmboom; Vlaamsche Zanten, II, blz. 168: Van O.L.V. die naar Egypte vlucht. | |
[pagina 248]
| |
CCCCXXXIV. - Waarom de Acacia Dorens heeft, het Riet in 't Water groeit en de Berk verdoemd is. Verteld te Bornhem, in 1896, door I.M., 85 jaar.
CCCCXXXV. - Waarom de Blaren van den Populier altijd-aan ruischen. Verteld te Klein-Willebroeck, in 1904, door We M.D.H., schippersvrouw, geboortig van Aalst, 80 jaar.
CCCCXXXVI. - Waarom de Popels altijd beven. Meegedeeld door wijlen Florimond van Duyse, in 1908; dit sprookje dat tot den vertelselschat van zijn vader, dichter Prudens van Duyse behoorde, is in Vlaanderen algemeen verspreid. Zie nr 131, catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): Pourquoi les feuilles de peuplier tremblent-elles? Vlaamsche varianten: A. de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 85: Waarom de Poppelblaren beven; Is. Teirlinck, Plantencultus, blz. 155: De bibberende Esch; Is. Teirlinck, Bloeiende Reuzen, blz. 59: De Popelier.
CCCCXXXVII. - Waarom de Wilgenboom geen eetbare Vruchten draagt. Verteld te Antwerpen, in 1908, door A.V., ongeveer 60 jaar, naaister, geboren te Breda.
CCCCXXXVIII. - Waarom de Hagewinde het O.L. Vrouwe-Glazeken heet. Overgenomen uit Rond den Heerd, 1872, blz. 176. Zie nr 252* van de Oorsprongslegenden van den catalogus van Maurits De Meyer: Le petit verre de Notre-Dame (convolvulus sepium). Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, VII, blz. 175: Het O.L. Vrouwe Olazeken; Volkskunde, VII, blz. 189: Onze L. Vrouweglazeken; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 119: O.L. Vrouwe Glazeken; Is. Teirlinck, Le Folklore Flamand, blz. 38: Le petit verre de Notre-Dame.
CCCCXXXIX. - De Herkomst van de Stroobloem. Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N., pastoorsmeid, geboren te Casterlé, in 1843. | |
[pagina 249]
| |
CCCCXL. - Waarom de Stroobloem verwelkt noch vergaat. Verteld te Bornhem, in 1896, door I.M., 85 jaar. Zie nr 251* catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): La paille du lit de Marie. Vlaamsche varianten: Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, III, blz. 128: Het Bedstroobloemeken van O.L. Vrouw; Volkskunde, VII, blz. 193: Onzer Vrouwebedstroo; Is. Teirlinck, Le Folklore Flamand, blz. 37: La paille de lit de Marie; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 117: Onzer Lieve Vrouwen-Beddestroo.
CCCCXLI. - De Oorsprong van den Dorelaar. Verteld te Bornhem, in 1896, door I.M., 85 jaar. Zie nr 258*, catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): L'origine de l'aubépine. Vlaamsche variante: Rond den Heerd, VIII, blz. 175: De Doornstruik.
CCCCXLII. - Van waar de Naam ‘Passieblommeken’ komt. Verteld te Mortsel, in 1925, door Bruno C., 80 jaar, vroeger hoofdonderwijzer te Malderen.
CCCCXLIII. - Hoe het ‘Vergeet-mij-nietje’ is ontstaan. Verteld te Quaed-Mechelen (Limburg), door vrouw X., 57 jaar. Zie nr 255*, catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): Ne m'oubliez pas. Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, I, blz. 88: Vergeet mij niet; Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 91: Vergeet-mij-nietje.
CCCCXLIV. - Waarom de Vijgeboom een heilige Boom is. Verteld te Elverzele, in 1910, door vrouw Y., echtgenoote van een fabriekwerker, wonende te Hamme.
CCCCXLV. - Waarom de Topjes van de Biezen verdord zijn. Verteld te Boom, in 1901, door A.J., hovenier.
CCCCXLVI. - Waarom de Toppen van de Biezen verzengd zijn. Verteld in 1907 door V.V., 75 jaar, pastoor te Keerbergen. Voor deze twee sprookjes, nrs CCCCXLV en CCCCXLVI, zie nr 130a catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): Pourquoi la pointe du jonc est-elle noire? | |
[pagina 250]
| |
Vlaamsche varianten: Rond den Heerd, XXIV, blz. 115: Van de Biezen; Is. Teirlinck, Plantencultus, blz. 146: De Biesstengel; Volkskunde, VII, blz. 193: Het Biestopje; Ons Volksleven, XI, blz. 15: De Biesstengel; Alfons de Cock, Natuurverklarende Sprookjes, II, blz. 95, A en B: Waarom het topje der Bies verdord is; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 123: Het Biestopje; Is. Teirlinck, Le Folklore Flamand, blz. 37: Le sommet de la tige du jonc; Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 37: Van de Biezen.
CCCCXLVII. - Hoe de Christusoog is ontstaan. Verteld te Bornhem, in 1896, door I.M., 85 jaar.
CCCCXLVIII. - Het Ontstaan van de Mosroos. Verteld te Wuestwezel, in 1907, door Leonie V., toenmaals 38 jaar.
CCCCXLIX. - Hoe de Mosrozen in de Wereld kwamen. Verteld te Antwerpen, in 1895, door A.G., 80 jaar, koopman in hooi en stroo. Voor de twee voorgaande sprookjes, zie nr 254 van den catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): L'origine des roses mousseuses. Variante: Revue des Traditions populaires, VI, blz. 182.
CCCCL. - De Herkomst van de Boschanemonen. Verteld te Antwerpen, in 1912, door Marie M., dienstmeid, geboren te Vracene, aldaar opgevoed in het Weezenhuis.
CCCCLI. - Waarom de Eikenblaren ‘uitgetand’ zijn. Verteld te Antwerpen, in 1926, door vrouw Joanna L., 42 jaar, werkvrouw, wonende te Sauvegarde (bij Ruysbroeck). Variante: Is. Teirlinck, Bloeiende Reuzen, blz. 121, en onder Noten, blz. 118-129; Plantencultus, blz. 176.
CCCCLII. - Waarom de Hulst een Duivelsplant is. Verteld te Bornhem, in 1896, door I.M., 85 jaar.
CCCCLIII. - Waarom sommige Madeliefjes roode Plekken vertoonen en het Bloed zuiveren. Verteld te Tessenderloo (Limburg), in 1930, door F.L., landbouwer, geboren te Heusden, 54 jaar. | |
[pagina 251]
| |
CCCCLIV. - Waarom de Duizendknoop roode Vlekken op de Blaren heeft. Verteld te Willebroeck, in 1907, door den heer J.M., bediende in een fabriek, 38 jaar. Zie 129a, catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): Les taches rouges sur la persicaire (Polygonum persicaria). Vlaamsche varianten: J.W. Wolf, Niederländische Sagen, blz. 670: Rothfelchen; Ons Volksleven, XII, blz. 105: De Legende van het Perzikkruid; Amaat Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 35; Rond den Heerd, XXIV, blz. 111: De Rotse; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 118: Het Jezusgras of het Roodsel; J. Claerhout, Sprookjes en Verhalen uit het Thieltsche, blz. 22: Van de Retse of Smerte.
CCCCLV. - Hoe het komt dat er witte Rozen zijn. Verteld te Bornhem, in 1896, door vader I.M., 85 jaar.
CCCCLVI. - Vrouw Holle en het Vlas. Medegedeeld door wijlen Florimond van Duyse, in 1908; dit sprookje behoorde tot den vertelselschat van zijn vader, dichter Prudens van Duyse.
CCCCLVII. - Hoe de Madeliefjes ontstonden. Verteld te Nijlen, in 1932, door D.V., landbouwer, 70 jaar. Zie nr 253 van den catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): L'origine des marguerites. Variante: J.F. Vincx, Sagen en Legenden, blz. 125.
CCCCLVIII. - Waarom de Hazelaar nooit door Bliksem noch Donder wordt getroffen. Verteld te Antwerpen, in 1921, door S., dienstmeid, geboren te Moerzeke, 22 jaar. Zie nr 132e, catalogus Maurits De Meyer (oorsprongslegenden): Pourquoi la foudre ne frappe-t-elle pas le noisetier? Vlaamsche varianten: Is. Teirlinck, Plantencultus, blz. 176: De Hazelaar beschermt Maria; Is. Teirlinck, Bloeiende Reuzen, blz. 121: Toen Maria hare nicht Elisabeth bezoeken ging.
CCCCLIX. - De Vlekken van de Orchis. Verteld te Boom, in 1887, door den heer W., onderwijzer. | |
[pagina 252]
| |
CCCCLX. - Waarom de Berk een verdoemde Boom is. Verteld te Reeth, in 1899, door S., landbouwer, 50 jaar oud. Vergelijk dit sprookje met het slot van sprookje CCCCXXXIV.
CCCCLXI. - Het Ontstaan van den Braamstruik. Verteld te Antwerpen, in 1915, door A.H., herkomstig van Hamme-Mille (bij Leuven), taalgrens.
CCCCLXII. - Hoe het komt dat de Indrukken van de Tanden van Jezus op het Riet te zien zijn Verteld te Wijnegem, in 1905, door S., onderpastoor, aldaar.
CCCCLXIII. - De Oorsprong van de Boschbessen. Verteld te Bornhem, in 1896, door vader I. Moens, 85 jaar.
CCCCLXIV. - Het Lichten van de Zee. Meegedeeld door wijlen A. de Cock, in 1919.
CCCCLXV. - Hoe de Zeeën en Stroomen zijn ontstaan. Verteld te Bornhem, in 1895, door vader Moens.
CCCCLXVI. - De Wind. Verteld te Bornhem in 1895 door vader Moens.
CCCCLXVII. - Hoe de Bergen ontstonden. Verteld te Boom, in 1889, door L.d.W., schoenmaker.
CCCCLXVIII. - De Oorsprong van de Bergen. Verteld te Boom, in 1897, door W., blind-geworden landbouwer.
CCCCLXIX. - Van de Zon en de Maan. Verteld te Antwerpen, in 1915, door Ph. K., 65 jaar, zaalwachter in een stedelijk museum.
CCCCLXX. - De Melkweg. Verteld te Nijlen, in 1932, door vrouw J.T., landbouwster, 60 jaar.
CCCCLXXI. - Waarom de Sneeuw wit is en men den Wind niet zien en kan. Verteld te Nijlen, in 1932, door vrouw J.T., landbouwster, 60 jaar.
CCCCLXXII-CCCCLXXIII. - De Regenboog. Verteld te Grobbendonck, in 1932, door V.D.A., een handwerker, 58 jaar. | |
[pagina 253]
| |
CCCCLXXIV. - Hoe de Stok is ontstaan. Dit sprookje werd verteld, rond de jaren 1885, aan A.D.M. door de dichteres Mevr. Max Gilissen, gekend door haar politieke refreinen Opgeteekend naar de mondelinge versie van A.D.M., in 1914. Mevr. M. Gilissen hoorde het vertellen te Lokeren, waar zij toenmaals woonde.
CCCCLXXV. - Hoe de Dauw in de Wereld kwam. Verteld te Bornhem, in 1895, door vader Moens.
CCCCLXXVI. - Waarom de Beelden van de Heiligen bedekt zijn in den Passietijd. Verteld te Bornhem, in 1895, door vader Moens.
CCCCLXXVII. - Waarom Mannen en Vrouwen elkander zoeken. Verteld te Antwerpen, in 1907, door J.V.d.B., stadsarchivaris.
CCCCLXXVIII. - De Tranen van Sint-Laurijs. Verteld te Hemixem, in 1895, door J.B., onderpastoor.
CCCCLXXIX. - Waarom de Menschen in alle Richtingen over de Wereld loopen. Verteld te Antwerpen, in 1929, door I.S., dienstmeid, geboren te Ranst. M. De Meyer vermeldt dit thema onder nr 11 d. van de oorsprongslegenden: Pourquoi les hommes marchent-ils en sens inverse? Revue des Traditions populaires, XVII, blz. 394, opgeteekend te Brussel, door A. Harou.
CCCCLXXX. - Waarom de Joden over heel de Wereld verspreid zijn. Verteld te Keerbergen, in 1896, door V.V., pastoor aldaar.
CCCCLXXXI. - Hoe de Zaag is ontstaan. Verteld te Bornhem, in 1895, door vader Moens. Gerangschikt door M. De Meyer onder nr 30 h. van de oorspongslegenden: L'origine de la scie: le diable. Geboekte lezingen: Rond den Heerd, XVII, blz. 111: Legende van Sint Jozefs Zage; Volk en Taal, IV, blz. 165: Wie dat er den Mensch leerde de Tanden van de Zage overhands overtrekken; Ons Volksleven, II, blz. 210: De Uitvinding der Zaag; Biekorf, III, blz. 255: Sint Joseph, | |
[pagina 254]
| |
blz. 353: Sint Joseph; Pol de Mont en A. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 316: Sint Jozef en de Duivel. Zie ook Grappige Vertelsels van J . Cornelissien, blz. 100.
CCCCLXXXII. - Waarom de pasgeboren Kinderen niet meer kunnen loopen. Verteld te Boom, in 1897, door J.J., hovenier.
CCCCLXXXIII. - Waarom de Vrouw geen Ziel heeft. Verteld te Bornhem, in 1895, door vader Moens.
CCCCLXXXIV. - Waarom de Joden misvormde Voeten hebben. Verteld te Keerbergen, in 1896, door V.V., pastoor. Zie Volkskunde van J. Cornelissen, IV, blz. 290.
CCCCLXXXV. - Hoe de Platvoeten, de Ossenknieën en de Poortjesbeenen op de Wereld zijn gekomen. Verteld te Bornhem, in 1895, door vader Moens.
CCCCLXXXVI. - Hoe de Kaalkoppen op de Wereld zijn gekomen. Verteld te Antwerpen, in 1912, door M.R., oud-lid van het Taalverbond, volkskundige afdeeling. Gerangschikt in den catalogus der Vlaamsche Volksvertelsels van Maurits De Meyer onder nr 17 der oorsprongslegenden: L'origine de la calvitie. Geboekte lezingen: Volkskunde, VII, blz. 202; Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 129: Hoe de Kaalhoofdigheid in de Wereld kwam; Vlaamsche Zanten, II, blz. 41.
CCCCLXXXVII. Hoe de Donder is ontstaan. Verteld te Antwerpen, in 1912, door M.R., oud-lid van het Taalverbond. Gerangschikt door Maurits De Meyer, in zijn catalogus der Vlaamsche Volksvertelsels onder nr 9a der oorsprongslegenden: Le tonnerre. Geboekte lezingen: Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Volksvertelsels, blz. 360: Hoe Donder en Bliksem ontstaan; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 33: Van Sinte Pieter, XXIV, blz. 110: Van Sint-Pieter. | |
[pagina 255]
| |
CCCCLXXXVIII. - Hoe de Jeneverstokerijen zijn ontstaan. Verteld te Antwerpen, in 1912, door M.R., oud-lid van het Taalverbond. Gerangschikt door M. de Meyer in zijn Catalogus van de Vlaamsche Sprookjes onder nr 31 van de oorsprongslegenden: L'Origine de la distillerie. Geboekte lezingen: Rond den Heerd, XX, blz. 248: Van de Wijnreinke, XXIV, blz. 116: Van de Stokerijen; A. Joos, Vertelsels van het Vlaamsche Volk, I, blz. 40: Van de Stokerijen.
CCCCLXXXIX. - Waarom de Dagen beginnen te lengen op den Dag van Sint Thomas. Verteld te Antwerpen, in 1912, door M.R., oud-lid van het Taalverbond. Gerangschikt door Maurits De Meyer in zijn Catalogus van de Vlaamsche Sprookjes onder nr 9d van de oorsprongslegenden: Pourquoi les jours commencent-ils à s'allonger à la Saint Thomas? Geboekte lezing: Pol de Mont en Alfons de Cock, Vlaamsche Volksvertelsels, blz. 360: Waarom op Sint Thomas de dagen beginnen te lengen. |
|