| |
| |
| |
Typenlijst van den Vlaamschen vertelselschat
(Deel IV)
De rangschikking en indeeling van de sprookjestypen voorkomende in deel IV van den Vlaamschen Vertelselschat geschieden hier op dezelfde wijze als in deel III, voor de drie eerste deelen van het gezamenlijk werk. Hier ook wordt, waar 't noodig is, verwezen naar de gekende typenlijsten van Antti Aarne en Maurits De Meyer (F.F. Communications, nrs 3 en 37) door middel van een nummer tusschen haakjes, onmiddellijk na het volgnummer en vóór de opgave van elk thema. Waar deze aanduiding ontbreekt wordt het sprookje voor het eerst gecatalogiseerd.
Achter den titel van elk sprookje volgt zijn volgnummer in den Vlaamschen Vertelselschat. De titels staan cursief gedrukt; waar zij voldoende verklarend zijn, worden de thema's niet vermeld.
| |
Dierensprookjes
1. | (A.A. 1). De vos houdt zich dood om visch te stelen: De Vos en de oude Visscher, 306; De hongerige Vos en de zeven lompe Geitjes, 344. |
2. | (A.A. 2). Het visschen met den staart: Waarom de Beer een korten Staart heeft, 317.
Zie ook nrs 7, 17, 36, 58, 59 en 67. |
3. | (M.D.M. 7). De rat (de musch) in den muil van de kat; zij zegt dat de kat van den keizer zich wascht vóór het eten; de kat wil hetzelfde doen en de rat ontsnapt: Waarom de Katten zich schoon maken na het Eten, 316. |
4. | (A.A. 15). De vos (of de kat) likt alleen de boter (of den honig op): De Kat en de Muis, 309; De Zeg van 't Katteken en 't Muisken, 404. |
5. | (M.D.M. 15). De haan vleit de gaai en gelukt er in den buit voor zich te houden: De Gaai en de Haan, 312. |
| |
| |
6. | (A.A.M.D.M. 32*). De wolf in don put (de weerkaatsing van de maan gelijkt aan een kaas): De Wolf en de Vos, 343. |
7. | (A.A. 38). De poot (of de staart) van den wolf steekt in de spleet van den boom: Hoe de Vos den Beer een derde Maal verschalkte, 419.
Zie ook nrs 2, 17, 36, 58, 59 en 67. |
8. | (A.A. 41). De vos en de wolf in den kelder (of in het hoenderhok); Hoe Reintje den Beer een tweede Maal beetnam, 418.
Zie ook nr 35. |
9. | (M.D.M. 50). Hoe de leeuw meent dat een buit moet verdeeld worden; De Leeuw, de Ezel en de Vos, 313. |
10. | (A.A. 61). De vos beweegt den haan om te kraaien met de oogen toe: De Vos en de Haan, 342. |
11. | (M.D.M. 66*). Betrapt in den oven weet de vos zich door een slimmen zet te redden: 't Slim Reintje, 314. |
12. | (M.D.M. 67*). Betrapt bij den beenhouwer gooit hij den hoed van den patroon ten gronde, waardoor hij ontsnapt: De Vos bij den Beenhouwer, 311. |
13. | (A.A. 70). Banger dan de Haas; de haas moet zoodanig lachen dat zijn lip scheurt: Waarom de Haas een gespleten Lip heeft, 310 en 348.
Zie ook nr 65. |
14. | -Loopwedstrijd tusschen haas en pad: De Haas en de Pad, 305.
Zie ook onder nr 55. |
15. | (A.A. 105). De eenige kunst van de kat (achtervolgd, klimt de kat in den boom, maar de vos vlucht met den buit in 't woud en houdt hem voor zich): De Vos en de Kat, 346. |
16. | (A.A. 110). De bel om den hals van de kat (of in haar eten): Waarom de Katten na het Eten met het Lijf schudden, 332. |
17. | (A.A. 121). De wolven klauteren op elkanders rug om in de boomkruin te kruipen: Triene Giet of waarom de Beren geen Steert hebben, 387.
Zie ook nrs 2-7-36-58-59 en 67. |
18 | (A.A. 123). De wolf en de geitjes: Mieke-Geitje en haar Geitjes, 388. |
19. | (A.A. 130). De straatmuzikanten: De Kat die de Wereld hoorde kraken, 304. |
20. | (A.A. 157). Men moet den mensch vreezen: Van den Vos, den Beer en den Mensch, 417.
Zie ook nr 34. |
21. | (A.A. 200). Het schrift van de honden: Waarom de Honden onder elkanders Staart snuffelen, 307.
Zie ook nr 41.
|
| |
| |
| (A.A. 221, de vogels kiezen een koning en A.A. 222, de oorlog tusschen de vliegende en viervoetige dieren zijn twee thema's welke in innig verband staan met de sprookjes die hierna worden vermeld, van nrs 22 tot en met 44). |
22. | -Hoe het Koningsken het hoogst vloog, 405. |
23. | -Hoe de Ekster vermoedde dat het Koningsken Bedrog had gepleegd, 406. |
24. | -Waarom het Koningsken een verschroeide Borst heeft, 407. |
25. | -Hoe de Uil en 't Koningsken Vrienden werden, 408. |
26. | -Wat het Koningsken in zijn Schuilplaats zong, 409. |
27. | -De Meening van de Specht, 410. |
28. | -Hoe de vliegende Dieren het Koningsken vogelvrij verklaarden, 411. |
29. | -Hoe Uil en Ooievaar en andere Vliegers met het Koningsken spannen, 412. |
30. | -Waarom de Uil 's Nachts uitvliegt, 413. |
31. | -Waarom de Arend het Koningsken ook vogelvrij verklaarde, 414. |
32. | -Waarom de Muggen de Arenden met Vrede laten, 415. |
33. | -Wat het Koningsken zingt, 416. |
34. | -Van den Vos, den Beer en den Mensch, 417.
Zie ook nr 20. |
35. | -Hoe Reintje den Beer een tweede Maal beetnam, 418.
Zie ook nr 8. |
36. | -Hoe de Vos den Beer een derde Maal verschalkte, 419.
Zie ook nrs 2, 7, 17, 58, 59 en 67. |
37. | -Waarom, men altijd ‘Lompe Gaai’ zegt, 420. |
38. | -Hoe de Beer en de Berin het Koningsken beleedigden, 421. |
39. | -De Oorlogsverklaring van de vliegende Dieren aan de viervoetige, 422. |
40 | - De Leeuw besluit tot den Oorlog en roept de Hulp in van de kruipende Dieren, 423. |
41. | -Hoe de Hond den Brief van den Leeuw aan den Koning van de kruipende Dieren verloor, 424.
Zie ook nr 21. |
42. | -Wat de Mug in 't Kamp van de loopende Dieren verneemt, 425. |
43. | -Het Gevecht van de vliegende en de viervoetige Dieren, 426. |
44. | -De Schrik van het Kwikstaartje tijdens het Gevecht, 427.
Zie ook nr 82. |
45. | (A.A. 242). De puit wordt uit zijn schuilplaats gelokt: De Kraai en de Puit, 308. |
46. | (A.A. 248). De hond is een vriend van de musch; de hond wordt
|
| |
| |
| door den mensch gedood en deze laatste wordt zoodanig door de musch getergd dat hij er op 't laatst 't leven bij inschiet: De Hond en de Musch, 349.
Maurits de Meyer haalt hier een eigen rubriek bij nr 160*: Le blanc misséron: son ami, le vieux chien, est tué par l'homme; celui-ci est tellement tracassé par le misséron qu'il y perd la vie; Hij verwijst verder naar een vertelling van Charles Deulin uit Contes d'un Buveur de Bière, blz. 125. |
47. | -Beesten die van Staart verwisselen: De Aap en de Olifant, 386. |
48. | -Hoe de Beer geschapen werd, 334. Zie ook: De eerste Beer, 397. |
49. | -De kikvorschen eischen een strengen koning en Ons Heer zendt hen den Ooivaar, die hen verslindt: De Koning van de Kikvorschen, 320. |
50. | -Ezel en koninksken komen te laat op de uitdeeling van de namen; er blijven twee namen over (ezel en koninksken); een loopwedstrijd wordt uitgeschreven en de ezel wordt gefopt: Van het Koninksken en den Ezel, 347. |
51. | -De musch, die zich uitgeeft voor wat zij niet is (dronken) wordt door de kat gepakt: De Musch en de Kat en de Muis, 401. |
52. | -De raaf vindt een buit en roept luid van plezier; de klamper, die zulks hoort, komt om den buit te bemachtigen; terwijl zij vechten loopt een derde er mede weg: De Raaf, de Sperwer en de Klamper, 395. |
53. | -Ons Heer gaf een speciale stem aan musch en eend, als straf voor hun nieuwsgierigheid: De Stem van de Musch en de Eend, 354. |
54. | -Gevecht tusschen vos en haas; wie verliest zal er zijn staart bij inschieten; de Vos, die wint, zegt: wie den staart heeft, heeft ook het lijf: De Vos en de Haas, 341. |
55. | -Loopwedstrijd tusschen dieren gewonnen door bedrog: De Haas en de Pad, 305; De Vos en de Slak, 396.
Zie ook nr 14. |
56. | -Weddingschap tusschen ekster en tortelduif om het beste nest te bouwen; de tortel klaagt nog immer over haar verlies: De Weddingschap van Ekster en Tortelduif, 374. |
57. | -Het schaap door den wolf uit zijn hok gelokt, wordt verslonden: De Wolf en het Schaap, 398. |
58. | -De beer wordt met brandend vet begoten: Triene giet of waarom de Beren geen Steert hebben, 387.
Zie ook nrs 2-7-17-36-59 en 67. |
59. | -De beer verliest zijn staart door hem in het bomgat van een ton te laten hangen: Triene giet of waarom de Beren geen Steert hebben, 387.
Zie ook nrs 2-7-17-36-58 en 67. |
| |
| |
| |
Oorsprongslegenden
A. - De Zoogdieren
|
60. | (M.D.M. 53). De Vijandschap tusschen kat en hond: Waarom Honden en Katten Vijanden zijn, 328 en 331. |
61. | (M.D.M. 56). De vijandschap tusschen katten en muizen: Waarom de Katten jacht maken op Ratten en Muizen, 337. |
62. | (M.D.M. 58b). Waarom de Ezel lange Ooren heeft, 340. |
63. | (M.D.M. 58c). Waarom de Ezel een Kruis op den Rug draagt, 339. |
64. | (M.D.M. 68). Hoe de Aap in de Wereld is gekomen, 329. |
65. | (M.D.M. 69). Waarom de hazen een gespleten lip hebben (zie ook nr 13 - A.A. 70: Banger dan de haas): Waarom de Haas een gespleten Lip heeft, 310 en 348. |
66. | (M.D.M. 72). Hoe het gekomen is dat de Hazen een korten Staart hebben, 335. Waarom de Hazen een kort Staartje hebben, 338. |
67. | (M.D.M. 78). De korte staart van den beer: Triene giet of waarom de Beren geen Steert hebben.
Zie ook nrs 2, 7, 17, 36, 58 en 59. |
68. | (M.D.M. 81). Hoe de vleermuizen in de wereld zijn gekomen: Het Ontstaan van de Vleermuizen, 345; De Zwaluw en het Muisje, 385. |
69. | -Waarom de Muilezel niet voortteelt, 327. |
70. | -Waarom het Schaap Bethelehem roept, 383. |
71. | -Waarom de Os zoo langzaam gaat, 324. |
72. | -Hoe de Geit op de Wereld kwam, 392. |
73. | -Waarom het Paard vraatzuchtig is en de Ezel niet, 333. |
74. | -Waarom de Vleermuizen nog in de Grondverf staan, 336. |
75. | -Waarom de Geit haar Staartje naar omhoog staat, 330. |
76. | -Waarom de Dieren niet meer spreken, 323. |
77. | -Waarom de Varkens haast geen Haar hebben, 325. |
B. - De Vogels
|
78. | (M.D.M. 84a). Waarom de Zwaluwen Geluk brengen, 368. |
79. | (M.D.M. 84b). Waarom de Zwaluwen slechts piepen en hun Voedsel al vliegende zoeken, 367. |
80. | (M.D.M. 85). Waarom de Zwaluwen een gespleten Staart hebben, 364. |
81. | (M.D.M. 85a). Waarom de Kwikstaart met den Staart kwikkelt, 366.
Zie ook 44. |
82. | (M.D.M. 86). Waarom de zwaluwen elk jaar het land verlaten: Waarom de Zwaluwen vóór den Winter verhuizen en wat
|
| |
| |
| de Gaaien roepen, 391 (het eerste gedeelte van dit sprookje staat in verband met voormeld thema; het tweede gedeelte houdt meer verband met het thema 90a, nr 83); Waarom de Zwaluwen elk Jaar het Land verlaten, 380. |
83. | (M.D.M. 90a). Waarom zekere vogels zwart van kleur zijn, waarom de kwakkels geen staart hebben en wat de vogels zingen of roepen: Wat Groensel, Vink, Kwakkel en Roodborst zongen, 361: Waarom de Raven zwart zijn, 375; Waarom de Merel zwart van Kleur is en een gouden Bek heeft, 393; Waarom de Kwakkels geen Staart hebben, 362. |
84. | (M.D.M. 92). Het roodborstje (het bloed van den stervenden Christus): Hoe het Roodborstje een rood Borstje kreeg, 365. |
85. | (M.D.M. 93). Het roeke-de-koeën van de duiven: Waarom de Duiven roeke-de-koeën, 371. |
86. | (M.D.M. 94c). De veelkleurige pluimage van de distelvink: Waarom de Distelvink bontgekleurd is, 369. |
87. | (M.D.M. 98a). Waarom het hoen niet vliegen kan: Waarom de Hoenders niet ver kunnen vliegen, 372; Waarom de Hoenders niet ver kunnen vliegen, 350. |
88. | (M.D.M. 98). Waarom de uil op den toren mag blijven wonen (omdat hij pastoor noch koster verraadt): Waarom de Uil de Vriend van den Pastoor is en op den Toren mag wonen, 370. |
89. | -Waarom de Ekster aldoor snatert en onbetrouwbaar is, 359. |
90. | -Waarom de Ekster een Duivelvogel is, 403. |
91. | -Waarom de Koekoek altijd ‘Koekoek’ roept, 358. |
92. | -Waarom de Koekoek zijn Eiers in een anders Nest legt en ook waarom hij zoo traag vliegt, 351. |
93. | -Waarom de Leeuwerik nooit rust, 326. |
94. | -Waarom de Leeuwerik een Schijnheiligaard is, 322. |
95. | -Waarom de Musschen grauw van Kleur zijn en ook waarom er zoo weinig Vogels zijn met gouden Pluimen, 363. |
96. | -Waarom de Nachtegaal 's Nachts zingt, 389. |
97. | -Waarom de Nachtegaal grauwe Veders heeft, 360. |
98. | -Waarom de Nachtegaal zoo schoon zingt, 355. |
99. | -Waarom de Ooievaar jacht op de Puiten maakt, 353. |
100. | -Waarom men zegt dat de Ooievaar de Kinderen brengt, 352. |
101. | -Waarom de Specht om Water roept, 394. |
102. | -Waarom de Uilen op de Dood roepen, 356. |
103. | -Waarom de Zwaan maar eenmaal zingt, 357. |
104. | -Waarom de Zwaluw een rood Plekje op de Borst heeft, 373. |
105. | -Wat de Zwaluwen kwetteren wanneer zij in de Lente in Vlaanderen weerkeeren, 390. |
| |
| |
106. | -Klampers vangen elken avond kleine vogels om binst den nacht hun klauwen te verwarmen: De Klamper en de kleine Vogeltjes, 315. |
107. | -Hoe de Vogels zijn ontstaan, 402. |
C. - De Visschen
|
108. | (M.D.M. 117). Waarom de Bot een scheeven Muil heeft, 376. |
109. | (M.D.M. 1196). De schelvisch (zijn naam en de herkomst van de zwarte plekken achter zijn kop): Waarom de Schelvisch ‘schelvisch’ heet, 379; Waarom de Schelvisch twee Plekken op den Rug heeft, 400. |
110. | -Waarom er Roggen zijn zonder Staart, 378. |
111. | -De Herkomst van den Pukkelare (pieterman), 399. |
112. | -Waarom het Neusbeen van den Schelvisch ‘St-Pieterspen’ wordt geheeten, 377. |
113. | -De verlamde Steur (een steur die zich wegwipte bij het optrekken van het net, komt als verlamd boven water drijven, na een aanroeping van de H. Amalberga), 319. |
D. - De Insekten
|
114. | (M.D.M. 125c). Waarom de Vlooien geschapen zijn, 381. |
115. | -De Bie en de Spinnekop (de bie leidt een ijverig en moeilijk leven maar doet niemand kwaad, de spinnekop heeft een gemakkelijk leven maar wat al moorden bedrijft zij), 318. |
116. | -Waarom de Bieën sterven als zij gestoken hebben, 384. |
117. | -Waarom de Wandluizen plat zijn, 382. |
118. | -De Herkomst van het O.L. Vrouwbeestje, 321. |
E. - De Planten
|
119. | (M.D.M. 129a). Waarom de Duizendknoop roode Vlekken op de Blaren heeft, 454. |
120. | (M.D.M. 130a). Waarom de top van het riet zwart is: Waarom de Topjes van de Biezen verdord zijn, 445; Waarom de Toppen van de Biezen verzengd zijn, 446. |
121. | (M.D.M. 1306). De indrukken van drie tanden op den stam van het riet: Hoe het komt dat de Indrukken van de Tanden van Jezus op het Riet te zien zijn, 462. |
122. | (M.D.M. 131). Waarom de Blaren van den Populier altijd-aan ruischen, 435; Waarom de Popels altijd beven, 436. |
123. | (M.D.M. 132a). Waarom de Eikenblaren ‘uitgetand’ zijn, 451. |
| |
| |
124. | (M.D.M. 132c). De herkomst van den treurwilg en den treuresch (beschutte de heilige familie tijdens de vlucht naar Egypte): Waarom de Treurwilg zijn Takken laat hangen, 432; Het Ontstaan van den verkeerden Esch, 433. |
125. | (M.D.M. 132d). Waarom de berk (of de treurwilg) verdoemd is: Waarom de Berk een verdoemde Boom is, 460; Waarom de Wilgenboom geen eetbare Vruchten draagt, 437. |
126. | (M.D.M. 132e). Waarom de Hazelaar nooit door Bliksem noch Donder getroffen wordt, 458. |
127. | -Hoe het komt dat er zilverige Abeelen zijn, 430. |
128. | -De Vlekken van de Orchis, 459. |
129. | -Waarom de Acacia Dorens heeft, het Riet in 't Water groeit en de Berk verdoemd is, 434 (zie ook, voor dit laatste motief, 125). |
130. | -Waarom de Vijgeboom een heilige Boom is (laafde den dorst en stilde den honger der H. Familie op de vlucht), 444. |
131. | -Waarom de Hulst een Duivelsplant is (hij diende bij de huldiging van den duivel), 452. |
132. | -(In den heidenschen tijd schonk Vrouw Holle de schoonheid aan al de meisjes die haar huldigden): Vrouw Holle en het Vlas, 456. |
133. | -Het Ontstaan van den Braamstruik, 461. |
F. - De Bloemen
|
134. | (M.D.M. 250). Het Ontstaan van de Sleutelblom, 429. |
135. | (M.D.M. 251). Het stroo van het bed van het h. kindje: De Herkomst van de Stroobloem, 439; Waarom de Stroobloem verwelkt noch vergaat, 440. |
136. | (M.D.M. 253). Het drinkglazeken van O.L. Vrouw: Waarom de Hagewinde het O.L. Vrouwe Glazeken heet, 438. |
137. | (M.D.M. 253). Hoe de Madeliefjes ontstonden, 457. |
138. | (M.D.M. 254). Het Ontstaan van de Mosroos, 448; Hoe de Mosrozen in de Wereld kwamen, 449. |
139. | -Hoe het ‘Vergeet-mij-nietje’ is ontstaan, 443. |
140. | -De Oorsprong van den Dorelaar, 441. |
141. | -De Herkomst van de Boschanemonen, 450. |
142. | -Hoe de Christusoog is ontstaan, 447. |
143. | -Waarom sommige Madeliefjes roode Plekken vertoonen (op hun kelkblaren) en het Bloed zuiveren, 453. |
144. | -Waarom de Lelie een hemelsche Bloem is, 428. |
145. | -Van waar de Naam ‘Passieblommeken’ komt, 442. |
146. | -Hoe het komt dat er witte Rozen zijn, 455. |
| |
| |
G. - De Vruchten
|
147. | -De Oorsprong van de Boschbessen, 463. |
148. | -Het Ontstaan van de roode Oranjeappels, 431. |
H. - Van Hemel en Aarde
|
149. | -Het Lichten van de Zee, 464. |
150. | -Hoe de Zeeën en Stroomen zijn ontstaan, 465. |
151. | -Wie de wind ziet, moet sterven: De Wind, 466. |
152. | -Hoe de Bergen ontstonden, 467; De Oorsprong van de Bergen, 468. |
153. | -Van de Zon en de Maan, 469. |
154. | -De Melkweg (hoe hij is ontstaan), 470. |
155. | -Waarom de Sneeuw wit is en men den Wind niet zien en kan, 471. |
156. | -De Regenboog (het ontstaan van), 472-473. |
157. | -Hoe de Dauw in de Wereld kwam, 475. |
158. | (M.D.M. 9a). Hoe de Donder is ontstaan, 487. |
I. - Varia
|
159. | (M.D.M. 9d). Waarom de Dagen beginnen te lengen op den Dag van St Thomas, 489. |
160. | (M.D.M. 11d). Waarom de Menschen in alle Richtingen over de Wereld loopen, 479. |
161. | (M.D.M. 17). Hoe de Kaalkoppen op de Wereld zijn gekomen, 486. |
162. | (M.D.M. 30h). Hoe de Zaag is ontstaan, 481. |
163. | (M.D.M. 31). Hoe de Jeneverstokerijen zijn ontstaan, 488. |
164. | -Hoe de Stok is ontstaan, 474. |
165. | -Waarom de Beelden van de Heiligen bedekt zijn in den Passietijd, 476. |
166. | -Waarom Mannen en Vrouwen elkander zoeken, 477. |
167. | -De Tranen van Sint-Laurijs, 478. |
168. | -Waarom de Joden over heel de Wereld verspreid zijn, 480. |
169. | -Waarom de pasgeboren Kinderen niet meer kunnen loopen, 482. |
170. | -Waarom de Vrouw geen Ziel heeft, 483. |
171. | -Waarom de Joden misvormde Voeten hebben, 484. |
172. | -Hoe de Platvoeten, de Ossenknieën en de Poortjesbeenen op de Wereld zijn gekomen, 485. |
|
|