De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 150]
| |
CCCCXX. Waarom men altijd: lompe gaai zegtaant.Eens, toen 't koningsken door enkele groote vogels achtervolgd werd, had men het bijna te pakken. Met een wip kon het zich echter nog heel diep in een holleken van een wilg, die boven een vijver groeide, wegbergen. 't Wilde er niet uitkomen hoe de specht ook riep: - Kom er uit, we zullen nu onze zaak eens voor goed beslissen. Het koningsken bleef diep in het hol zitten en kikte noch mikte. Daar het ten slotte laat en schemering werd verloren die jaloersche vogels hun geduld en trokken naar huis. Ze stelden de gaai op wacht, tot de morgen zou aanbreken. Dan zouden ze zelf weer op post zijn. Als de gaai daar nu vijf minuten zat, viel ze in slaap en 't koningsken, dat zulks onmiddellijk in de gaten had, vloog er vandoor, recht naar zijn nestje. - Gij lompe gaai, schreeuwden en huilden de andere vogels den slechten schildwacht toe, wanneer zij 's anderen daags vernamen dat het koningsken de plaat had gepoetst. En ‘lompe gaai’ is ze blijven heeten. |
|