De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |
CCCCX. De meening van de spechtaant.Er was eens een tijd dat men het niet eens geraakte over het koningschap onder de vogels. Hoe meer men er over redekavelde, hoe minder men het eens geraakte. Sommigen wilden den arend tot koning kiezen, omdat hij de sterkste was. Anderen weer beweerden dat die titel aan 't koningsken toekwam, omdat het eens, in een prijsvlucht, ver-uit het hoogst gevlogen had. Daarop antwoordden dan de specht en de ekster dat het beestje zich, tijdens die vlucht, in den staart van den arend had weggeborgen, maar de uil en de ooievaar, twee vrienden van het koningsken, zeiden dat zulks een leugen was. Eens, toen die kwestie weer te berde kwam, zei de ooievaar: - Laat ons een koning en een koningsken aanstellen, daarmede is de zaak geklonken. De vrienden van den arend, en zij die zelf eens koning hadden willen worden, waren het daarmee niet eens; zij zeiden: - Een koningsken, maar dat heeft toch geen zin. Hebben de viervoeters een koningsken? Een onderkoning ja, dat zouden we begrijpen. - Als de viervoeters geen koningsken hebben, dat ze er dan een nemen, zei de ooievaar. - Neen, neen, dat gaat niet, besloot de specht, die er met haar geratel weer bij was; indien 't nog een andere vogel was, zooals de klamper, de valk en de ekster, ik zou niet neen zeggen, maar dat onnoozel ding van een koningsken! |
|