De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 133]
| |
CCCCVIII. Hoe de uil en 't koningsken vrienden werdenaant.Eens, toen het koningsken den prijs van 't hoogste vliegen gewonnen had, schoten de groote en kleine vogels, om in de gratie van den arend te staan, in een razende koleire tegen dat arme beestje. Ze wilden het te lijf gaan. Zeker zou het zijn laatsten stond beleefd hebben, indien de uil, die altijd vriend van 't koningsken was geweest, zich niet tusschen beide had geworpen. - De bewijzen! riep hij maar altijd, men veroordeelt niemand zonder bewijzen! Intusschentijd kon het koningsken ontsnappen en zich gaan versteken in een hol van een omgewaaiden knotwilg. Als al die vleiers gewaar werden, dat het koningsken schampavie was, had de uil het van hen allen te verduren! Te gelijk vlogen ze op hem los. Met blutsen en builen op heel zijn lijf, en half gepluimd, kon hij, ten slotte, de vlucht nemen. Sindsdien is de vriendschap van den uil voor 't koningsken en die van het koningsken voor den uil nog ééns zoo groot geworden. De andere vogels hebben echter, tot op den dag van heden, hun vijandschap voor den uil en het koningsken behouden. En tot hoe ver die vijandschap gaat, weten de meezenvangers 't best... |
|