De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 118]
| |
CCCXCVI. De vos en de slakaant.Een vos liep eens van Antwerpen naar Lier, zoo hard hij maar kon. Daar zat een slak langs den weg en wanneer zij den vos als een bezetene zag komen afgedraafd, riep zij hem toe: - Waarheen toch in zoo'n vaart? - Naar Lier... - Dan ben ik u vóór, man... Maar ik maak geen beslag voor zoo'n loopje. - Gij? Dat kan niet! - En toch zal 't zoo zijn. De vos en de slak daarop aan 't wedden. - En 'k geef u nog ne ‘goeien’ stap voor, zei de slak. - Aangenomen, besloot de vos. De vos draaide zich om en nam, gelijk overeengekomen, nog een stap voor, terwijl hij van plezier zijn staart heen en weer sloeg. De slak lachte in haren baard en kliste zich vast aan den staart van den vos. Dan riep zij: - En nu vooruit! De vos schoot weg lijk een pijl uit een boog. Hij liep den adem uit zijn lijf. Te Lier aangekomen draaide hij zich onmiddellijk om, om te zien of de slak al in 't zicht was. Deze profiteerde er van, liet den staart los en zat consjuus te wachten, terwijl ze minachtend sprak: - Zijt ge daar eindelijk? Gij zult toch altijd een grootspreker blijven. En de vos liep van schaamte vandaan. |
|