De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 116]
| |
CCCXCIV. Waarom de specht om water roeptaant.Ons Heer had toen hemel en aarde, menschen, dieren en dingen geschapen. En toen peinsde hij er op dat er hem nog een klein werk te wachten stond, namelijk het graven van stroomen, rivieren, beken, meren en vijvers, om al wat leeft van drinkbaar water te voorzien. Daar dit werk bij hoogdringendheid moest verricht worden, deed hij een beroep op loopende en vliegende dieren, opdat zij hulp zouden bieden. Allemaal kwamen zij en iedereen deed wat hij kon. Een vogel, de specht, liet van zich echter niets hooren. Deze bleef in 't bosch zitten en riep maar altijd-aan: - Pink! Pink! Pink! - Laat hem maar ‘pinken’, zei Ons Heer; de prijzen geven we op 't laatst. 't Werk ging ondertusschen vlug van de hand en als alles gedaan was, nam Ons Heer weer het woord; 't was tot den specht dat hij zich richtte. - Specht, tusschen ons beiden nu, zei Ons Heer. Gij hebt geweigerd mij hulp te bieden, als al het geschapene mij hulp bood, in het belang van alles wat eens op de wereld leven zal. Welnu, nooit zult gij uwen dorst lesschen aan 't water van stroomen, rivieren, beken, meren en vijvers en, om niet van dorst te sterven, zult gij de luttele druppelkens van den regen moeten opvangen. En 't is daarom dat de boeren nu nog zeggen, wanneer zij den specht hooren pinken, dat hij op water roept. |
|