De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
CCCLXXXVI. De aap en de olifantaant.Eens begonnen de beesten het in de ark van Noë wat al te bont te maken! Noë ontnam hun daarop al de ledematen waarmede zij soms aan 't slag geraakten en borg ze weg in een apaarte kamer. Zoo vond men daar hoorns, trompen, staarten en nog wat. Toen, in dien tijd, had de olifant een grooten staart en de aap een kleinen, die heel en al in proportie was met zijn veel kleiner lijf. De aap echter lummerde op den grooten staart van den olifant en, als de dag van de verlossing gekomen was, liep hij een der eerste naar de kamer waar alles geborgen lag. - Hier mijnen staart, zei hij en pakte dien van den olifant. Noë, op niets bedacht, liet hem maar doen. De aap was weg... Toen de olifant een weinig later aankwam, was het een andere zaak! Daar stond hij nu met zijn belachelijk staartje! - Ik kan er niet aan doen, zei Noë. Ge moet den uwen maar terug vragen aan den aap. Maar deze heeft hem nooit willen teruggeven. |
|