De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 100]
| |
CCCLXXXV. De zwaluw en het muisjeaant.Vader en moeder zwaluw waren in het voorjaar weergekeerd en zij hadden hun nest gemaakt aan de zoldering van een paardenstal, juist tegen het hol van een arm muisje, dat moedermensch alleen woonde. Terwijl moeder zwaluw daar heelder morgens te broeden zat, kwam het muisje even door de opening van haar huisje liggen. Zóó geraakte 't muisje in gesprek met moeder zwaluw, die, om de vriendschap van 't muisje tegenover haar, zeer dankbaar was. En 't muisje, dat zoo alleenig woonde, had ook zijn genoegen aan dat buurten. Met vader zwaluw was het echter wat anders. Deze was weinig van zeggen en met een ‘ja’ en een ‘neen’, kort af, werd de vriendschap niet groot. Nu gebeurde het, dat vader zwaluw op een avond erg gekwetst naar huis gevlogen kwam. Een jager had hem met een kogel het lijf doorboord. 't Was om een laatst vaarwel te zeggen aan zijn echtgenoote dat hij gekomen was. Hij stierf er op den rand van 't nest en viel dan op den steenen vloer van den paardenstal, waar de stalknecht hem een paar stonden later vond. - Een doode zwaluw, zei de man en wierp zonder meer 't doode vogeltje op den mesthoop. Moeder zwaluw weende tranen met tuiten en zei tegen 't muisje: - Wat zal er nu van mij geworden? Mijn nest mag ik niet verlaten of mijn jongen sterven in de schaal. Doorbroeien zonder uit te vliegen kan ik ook niet, want ik moet toch mijn honger stillen en mijn dorst lesschen. | |
[pagina 101]
| |
En 't muisje, dat zeer meêlijdend was, weende ook en zei: - Vlieg gij alle dagen maar uit, zooals vroeger, toen uw man nog leefde. Ik zal mij telkens op uw eieren neerzetten en ze warm houden tot gij wederkeert. En zoo gebeurde het van dien dag af. 't Muisje zat elken dag een paar uren te broeden, terwijl moeder zwaluw uitvloog. En deze dacht dan: - Wat is het leven toch iets droevigs! Gelukkig dat er nog meêlijdende zielen te vinden zijn. Eindelijk, toen de jongskens één voor één te voorschijn kwamen, werd de zwaluw voor goed bedroefd, want het waren muizen snuitjes die daar uit de eierschalen gekropen kwamen. 't Muisje kwam toegeschoten op het gesnik van de zwaluw. - Wat is er nu? vroeg het nieuwsgierig, en zijn snuitje snuffelde en zijn oogjes gingen in 't rond. - 't Zijn muisjes, muisjes, gelijk gij. - Wat zei 't verbavereerde muisje, muisjes? Alsof ik daar hun vleugeltjes niet zag. En waarlijk, de dooreenwroetende beestjes hadden allen een paar vleugeltjes op den rug, gelijk de zwaluw. De zwaluw en 't muisje zagen nu allebei, dat de pasgeboren diertjes half zwaluw en half muisje waren en zoo leelijk, dat er geen naam voor te vinden was. Samen besloten zij die monsterachtige schepsels maar niet te laten uit vliegen. Alleen als 't donker werd mochten zij buiten. De jongens van de hoeve zagen ze 's avonds laat weg- en weerfladderen en noemden ze vleermuizen. En dien naam hebben zij behouden. |
|