De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
CCCLXXVI. Waarom de bot een scheeven muil heeftaant.De bot is altijd hooveerdig geweest. En, zooals 't dikwijls met hooveerdige menschen 't geval is, dacht hij zich den schoonsten, den slimsten, in één woord den voornaamsten onder zijn soort. Eens vergaderden de visschen, om te beslissen wie er onder hen door schoonheid boven al de andere uitblonk. De bot dacht natuurlijk dat hij het zou halen. Maar van zoodra men het voor en het tegen van het visschenvolk aan 't bespreken was, voelde hij wel, dat alle kansen voor hem verloren waren. De keus ging vallen op den snoek of den brasem. De bot kookte van woede en wilde de kans nog doen keeren. En, daar hij sinds langen tijd met den haring in ruzie lag, begon hij te roepen, om de lachers aan zijn kant te krijgen: - De schoonste visch van allemaal is de haring! de haring!... Maar toen hij dat woord uitsprak, verwrong hij zijn muil zoo geweldig, dat 't niet om zeggen is; 't was uit louter kwaadaardigheid. En Ons Heer, die weet wat er bij ons van binnen omgaat en onze geheimste gedachten kent, zorgde er voor dat het kloksken van Rome sloeg. En de muil van den bot is blijven scheef staan. |
|