De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |
CCCLXXV. Waarom de raven zwart zijnaant.Als de ark van Noë nog lange dagen na den regen op 't water aan 't zwalpen was, liet men, van tijd tot tijd, een vogel uit. Allemaal keerden zij onmiddellijk weer en Noë zag daaraan dat heel de aarde nog met water overdekt was. Eindelijk liet hij een spierwitte raaf uit. Ge weet het, de raven waren spierwit in dien tijd. De vogel bleef lang weg, zoo lang zelfs dat Noë ongerust begon te worden. Eindelijk, tegen den avond, kwam ze terug. Noë herkende de raaf niet meer. Ze was zwart als pek en stonk als de pest. De raaf bekende dat zij, op het toppunt van een berg, het lijk van een koe had ontdekt en er zoo aan gesmuld had, dat haar buiksken rommedom rond stond. - Gulzig beest, zei Noë. En daarom hebt gij mij heel den dag in vrees en achterdocht gelaten. Voortaan zult gij, tot uw eeuwige schande, blijven gelijk gij er thans uitziet, zwart als de duivels uit de hel. |
|