De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
CCCLXX. Waarom de uil de vriend van den pastoor is en op den toren mag wonenaant.Dit gebeurde lang geleden. De pastoor maakte toen alle dagen na den noen een wandelingsken door zijn tuin, in gezelschap van zijn meid. En de nieuwsgierige vogelen, die hen afloerden, waren dan aan den gang. De stoute merel riep dat iedereen het hooren kon Zie die twee... Zie die twee...
Nevens een... Dicht bijeen!
En de vink begon ook te spotten en den pastoor uit te maken: - Gij, gij, gij, gij, gij jezwiet! zong ze maar aldoor. En al de andere vogels wisten ook nog wat. De uil kon echter al die moeiallen niet uitstaan. Men moest kunnen hooren, zien en zwijgen in de wereld, meende hij. En hij riep al die deugnieten tot de orde: - Sst! Sst! Sst! deed hij. De pastoor is den uil daarvoor dankbaar gebleven. Hij mocht op den toren wonen en woont er nog! |
|