De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
CCCLXII. Waarom de kwakkels geen staart hebbenaant.In den tijd dat de beesten spraken, hield de groensel herberg. En toen gebeurde het eens dat de kwakkel bij haar binnenviel en een pint bier kwam drinken. En van één dronk zij er twee; zij dronk er drij en dronk er vier. Dan wilde zij optrekken zonder betalen. Maar de groensel was er onmiddellijk bij. Zij sloot de deur vóór den neus van de kwakkel en deed den grendel er voor. Nu was de kwakkel een oogenblik den kluts kwijt. Zij draaide en keerde zich van links naar rechts, niet wetende wat zij aanvangen zou. En daar kreeg zij dan 't mozegat in 't oog en wip! Zij was er heen en weg... Ja, bijkans, want de groensel, die ook niet van gisteren was, sprong haar achterna en had haar nog te pakken bij haren staart. - Hier heb ik u nog, en betalen zult ge, stukken of heel. En de groensel aan 't trekken en de kwakkel, langs haar kant, van 't zelfde, uit al haar macht. Ze trok zelfs zoo hard, dat haar staart in den bek van de groensel bleef zitten, maar zij was toch gêr (weg). - G' hebt me toch niet! G'hebt me toch niet! bleef zij nog een tijdlang roepen van daar buiten. En de groensel kwam in 't portaal staan en schreeuwde van haar kant: Hier, 't geld van mijn bier!
Hier, 't geld van mijn bier!
Hier, hier, hier!
|
|