De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
CCCLIV. De stem van de musch en de eendaant.Ons Heer had alle dieren, zoo vogels als andere dieren, een eigen stem gegeven. De twee laatste die aan de beurt kwamen waren de musch en de eend. Ons Heer, die vermoeid was van 't vele werken, wist niet heel goed hoe hij het met die twee regelen zou. Hij vroeg hen denzelfden avond nog eens bij hem te komen; zij zouden met hem dan avondmalen. Zóó zou hij gelegenheid vinden ze wat beter te leeren kennen. Te midden van het maal moest Ons Heer zich voor enkele oogenblikken verwijderen; daarvan maakten de twee genoodigden gebruik om eens even in de keuken rond te snollen, om te weten wat Ons Heer nog zou ophalen. En zie, de eend die 't scheeltje van een potje hief, liet het vallen en 't rinkelde in stukken vaneen. Ons Heer kwam spoedig toegeloopen. De musch, die met Ons Heer wilde goed staan, begon ‘dief, dief’ te roepen tegen de eend, terwijl deze niets anders wist te zeggen dan: ‘kwaak, kwaak, kwaak’. Ons Heer nam een besluit. - Buiten! zei hij. Daarop gooide hij ze beide aan de deur en sprak verder: - ‘Dief, dief’, dat zult gij roepen, musch, al uw levensdagen lang, en gij, eend, anders niet dan ‘kwaak, kwaak’. Daar hebt ge nu uwen zang! |
|