De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
CCCLIII. - Waarom de ooievaar jacht op de puiten maaktaant.God den Heer had pas de puiten geschapen. Dat volkje begon onmiddellijk te kwaken en bleef maar altijd kwaken. 't Was om dul te worden! Al 't geschapene kwam er zijn beklag over doen. God zelf, het moet gezegd, had er zijn bekomste van. Hij bevool dan ook al dat kwakend goedje in een zak te steken en gaf aan den ooievaar bevel met dien zak naar 't ander uiteinde van de wereld te vliegen. De ooievaar vloog er mee weg. Toen hij enkele minuten gevlogen had liet hij den zak vallen, met het ongelukkig gevolg dat de puiten er uitvielen en, tot overmaat van ramp, in een diep moeras terecht kwamen. Daar begonnen zij zich te vermenigvuldigen. Na zekeren tijd, toen God-den-Heer zulks te weten kwam, deed hij den ooievaar roepen: - Tot uw straf, zei hij, zult gij voor eeuwig en altijd jacht op de puiten maken en ze verdelgen alom waar zij te vinden zijn. |
|