De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 61]
| |
CCCXLIX. De hond en de muschaant.Eens waren de hond en de musch de beste vrienden van de wereld, twee handen op eenen buik. En toen gebeurde het dat de hond naar een feest moest gaan en de musch ging mee, zooals altijd. Zij zou haren kameraad nooit alleen laten gaan hebben, want zij kende hem maar al te goed. Gulzig als hij was, at hij telkens meer dan hij kon en dronk hij meer dan hij mocht. Dit was nu weer het geval, en wel zoodanig dat, wanneer zij samen huiswaarts keerden, de hond in 't midden van den weg, juist in 't karrespoor viel en er liggen bleef. En de musch hield wacht bij den drinkebroer. Na een tijd kwam daar een boer aangereden met een zwaren wagen en de musch, ziende het gevaar waarin haar vriend verkeerde, begon te roepen: - Opgepast! Opgepast! Hier ligt mijn beste vriend... Hij is niet al te goed van pas. Zorg toch dat hij niet overreden worde. 't Was al verloren moeite! De boer bekommerde zich niet om een dronken hond en reed maar door, zoodat het arme beest overreden werd. Maar nu begon de musch woedend te schreeuwen. Zij ging razend op den boer los, die zich met zijn zweep verdedigen moest. - Dat schelmstuk zult gij met den dood bekoopen! En daar vloog zij dan van den boer naar het paard, een schoonen ruin, en pikte hem een oog uit. Daarop maakte zij aanstalten het paard het tweede oog uit te pikken. Toen de boer dat zag, greep hij naar zijn spade, die op de kar lag, en sloeg naar de musch, | |
[pagina 62]
| |
maar zie, deze was weg en de man sloeg zijn eigen paard den kop in, zoodat het daar morsdood vóór zijn voeten ten gronde viel. Bij het zien van dat onherstelbaar verlies liep de boer naar huis, om hulp te halen. Maar de musch vloog hem achterna, schreeuwend en huilend, zoo hard ze maar kon. En altijd, als zij er gelegenheid toe vond, vloog zij den boer al pikkend in 't aangezicht. Op de boerderij vond de boer geen levend wezen thuis. Alleman was op 't veld. Nu eerst ging de musch voor een goei te werk, schreeuwend en huilend gelijk zij begonnen was: - Dat schelmstuk zult gij met den dood bekoopen! De boer werd schier zinneloos van woede. Hij greep al wat hem onder de handen viel, potten en pannen, en wierp er mede naar de musch, die, gelukkig, altijd ontsnappen kon. Als alles in stukken en scherven lag, ging de musch op de schouw zitten en riep maar voort, zoo hard ze roepen kon: - Dat schelmstuk zal uw leven kosten! Maar de boer zag daar zijn schepnet aan den muur hangen en met den eersten slag had hij de musch beet. - Ha, deugniet, nu heb ik u in 't net. Wat ga ik met u doen? - Verloren is verloren. Ik vraag geen vergiffenis, ik zou ze u ook niet geven. Eet mij maar levend op, antwoordde de musch. En dat deed de boer. Maar nu eerst was het een spel! De musch vloog in 't lichaam van den boer op en af en maakte er zoo'n gedruisch dat al de duivels van de hel er niet erger konden huishouden. En altijd-aan riep zij: - En ik zeg het weer en 'k zeg het nog: met uw leven zult gij den dood van den hond bekoopen! Van tijd tot tijd kwam zij zelf tot in den mond | |
[pagina 63]
| |
van den boer gekropen, om nog luider haar schrikkelijke bedreiging te laten hooren. Intusschen was de boerin met de knechten van 't land gekomen en de boer vertelde hun wat er met hem voorgevallen was. Hij deed zulks zoo goed als het kon, met stukken en brokken, want ge kunt wel denken dat de musch hem niet met rust liet. Altijd-aan vloog zij terug tot in zijn mond en haar bedreiging klonk maar voort: - Met uw leven en met uw leven alleen! - Hoor maar ne keer, wat ze roept, 't is om horendul te worden! huilde de boer. - Wacht maar, antwoordde de musch, ik zit hier nu van achter in uwen mond en subiet ga ik uit uwen mond vliegen en dan zult gij den genadeslag krijgen! - Dat zal ik wel verhelpen, riep de knecht en hij liep naar 't karrekot om een bijl te halen. In een ommezien was hij daar weerom. - Pas op, pas op, zei de boer. Ze is daar weer. Ze gaat weg vliegen. En de knecht hief zijn bijl op, gereed om te slaan. - Wip! daar was de musch. En de knecht sloeg, maar de musch was weg... En de bijl kwam terecht op het voorhoofd van den boer, die morsdood ten gronde viel. |
|