De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
CCCXLVII. Van het koninksken en den ezelaant.In het Paradijs vond Adam er vermaak in aan de dingen een naam te geven. Al de beesten had hij reeds met een naam gedoopt, allemaal op twee na: de ezel en het koninksken. Voor deze twee bleef hij besluiteloos. Hij deed ze roepen en ze verschenen voor hem: - Hi-ha, groette de ezel en het koninksken zong zijn schoonste airken. Nog wist Adam niet wat doen. Hij zei dat de ezel en het koninksken om ter eerst rond het paradijs moesten loopen, en dan zou hij zien. Zoo gezegd, zoo gedaan. Op een gegeven teeken moesten zij vertrekken en dat deden zij, de ezel toch, in elk geval, want het uitgeslapen koninksken sprong op den rug van den ezel en bleef er op zitten tot deze bijna het doel had bereikt. Dan vloog het zoo snel mogelijk een paar schreden voort, zoodat het het eerst op de aangewezen plaats aankwam. Zoo leek het toch en de ezel meende het ook. Adam echter had het bedrog gezien en sprak: - Om u de waarheid te zeggen, ik had maar twee namen meer in mijn zaksken zitten, ezel en koninksken en u geef ik nu den naam van ezel, zei hij tot langoor, omdat gij u zoo ezelachtig laat bedodden. En aan u, sprak hij dan tot het kleine vogeltje, schenk ik den naam van koninksken, niet voor den uitslag van den loopwedstrijd, dien gij door bedrog hebt gewonnen, maar terwille van uwen zang. |
|