De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
CCCXXXV. Hoe het gekomen is dat de hazen een korten staart hebbenaant.Twee hazen liepen eens om ter hardst over een bevroren rivier. De eerste liep zoo geweldig, dat hij uitschoof en den kop instuikte. De tweede zette zich al kermend bij het lijk van zijn vriend, niet begrijpend hoe deze aan zijn dood kon gekomen zijn. Eensklaps vroeg hij aan het ijs: - IJs, zijt gij sterk en is er iemand sterker dan gij? - Ik ben sterk, ja, maar de zon is sterker; zij doet mij smelten. - Zon, gij die sterker zijt dan het ijs, is er iemand sterker dan gij? - De wolk, want die belet mij op de aarde te schijnen. - Wolk, gij die sterker zijt dan de zon, is er iemand sterker dan gij? - De berg, want die belet mij verder te drijven. - Berg, gij die sterker zijt dan de wolk, is er iemand sterker dan gij? - Het water, want het ondermijnt mij en bewerkt mijn dood. - Water, gij die sterker zijt dan de berg, is er iemand sterker dan gij? - God alleen is sterk, antwoordde het water. De haas wendde zich tot God en riep: - God, is het waar dat gij de sterkste zijt? God schoot in gramschap bij het hooren van die vraag. Hij nam de schalie waarop Sinte Pieter zijn dagelijksche rekening aan 't maken was en wierp ze naar beneden, naar den haas... En zie, de haas zijn staart was af, heel en al af. En zijn nageslacht heeft er dat staartje bij ingeschoten. |
|