De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |
CCCXI. De vos bij den beenhouweraant.De vos kwam op zijn sokken in het huis van den beenhouwer geslopen. Hij rook er wat, namelijk een pas-gebraden hamelenbout, die daar geurend op tafel stond. In één wip zat hij er bij en begon te smullen, zooveel hij maar smullen kon. Toen kwam de beenhouwer den hamelenbout halen. Hij verschoot niet weinig wanneer hij den vos daar zitten zag. - Deugniet, nu ontsnapt ge mij niet! riep hij. Lees maar een schietgebedeken voor uw ziel en zaligheid. Hij pakte een kapmes en zóó plaatste hij zich in het deurgat. De vos zocht te ontsnappen, maar nergens vond hij er kans toe. Toen zag hij den hoogen hoed van den beenhouwer op een stoel liggen. - Lap, zei de vos, en hij sloeg met zijn poot den hoogen hoed zoo geweldig ten gronde, dat hij tusschen de beenen van den beenhouwer rolde. - Gij, domme beest, sakkerde de beenhouwer en boog zich neer, om zijn hoed met twee handen te grijpen. - Salut! zei de vos, en over den rug van den beenhouwer sprong hij de deur uit. |
|