De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
CCCV. De haas en de padaant.Er was een tijd dat de haas altijd de pad beleedigde, wanneer hij haar ontmoette. - Maak u weg, lui beest, zei hij dan, gij hebt een heel leven noodig om rond Onzen Lieven Vrouwentoren te kruipen. De pad kon dat moeilijk verkroppen. Zij maakte akkoord met een pad van haar vrienden, die aan het andere uiteinde van het veld woonde, achter een molshoop. Drie weken lang was zij daarvoor op reis geweest. Enkele dagen later kwam de haas daar weer met veel praat voorbij en van uit zijn hoogte zei hij tot de pad: - Lui ding, wanneer zult ge toch eens uit mijn baan blijven? - Zoodra gij even vlug als ik het veld zult door spodreeren; maar dien wedstrijd zult ge niet aangaan! De haas bleef even staan, want hij dacht te droomen. - Meent ge dat ernstig? Dan neem ik den wedstrijd aan, voor een gouden ‘Louis’. - Dat is maar één woord, top! zei de pad. De haas stelde zich onverwijld in gereedheid. - Een, twee, drie, zei de pad. En de haas was weg. In enkele wippen was hij over 't veld en bleef dan staan. - Hier ben ik al! zei de pad, die daar aan den molshoop zat. De haas stond er van ontsteld. - Als ge wilt, opnieuw! zei de pad. Dubbel of kwijt? - Dat 's gedaan. | |
[pagina 12]
| |
Weer schoot de haas weg, als een pijl uit den boog. Op 't eind van 't veld stond de pad daar weerom. - Ik wacht op u, zei ze tot den haas. De haas was ze alle vijf kwijt. Hij begreep er niets van en betaalde de twee ‘Louis’. Nooit of nooit is hij sindsdien nog onder de oogen van de pad durven komen. |
|