De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 270]
| |
CLXXIX. 't Geld van den duivelaant.Jan van moeie Maartens was op reis geweest. Wanneer hij eindelijk, na lange weken, wederkeerde, hunkerde hij zóó naar zijn huis, dat hij besloot den laatsten nacht maar op de baan te blijven. - Dan ben ik morgen vroeg thuis en anderszins moet ik nog een nacht in een vreemd bed slapen, peinsde hij. Zoo gezeid, zoo gedaan. Hij ging in een rek door tot het middernacht sloeg. Toen hoorde hij dat er, daar langs de baan, in een herberg muziek werd gemaakt en gedanst. - Hier ga 'k binnen, zei Jan van moeie Maartens. 't Was er schoon en prachtig verlicht in die danszaal. Allemaal rijke heeren en damen waren er aan den dans en men noodigde Jan uit eens mee zijn beenen uit te slaan. - Een mensch is wel geenen vorsch, zei Jan, maar hij springt ook al eens gaarne. En hij danste mee, gewonnen verloren. Jan amuseerde zich kostelijk, zoo kostelijk dat hij uur en tijd er bij vergat en't morgen was eer hij 't wist. Toen nam de dans een einde. De heeren en damen trokken er uit en een hunner nam Jan van moeie Maartens de hand en bedankte hem, omdat hij zoo flink had meegedanst. - Zie, dat is uw belooning, zei hij. Hij gaf Jan daarop een zijden geldbeurs, die kroppendevol met gouden dukaten was gevuld. Jan bedankte, maar de man was al weg. Jan van moeie Maartens spoedde zich nu vliegens naar huis, maar door zijn oponthoud in de herberg | |
[pagina 271]
| |
had hij nu nog een heelen dag te gaan vooraleer thuis te geraken. Eindelijk toch was hij er en hij vloog binnen. Zijn eerste werk was de zijden geldbeurs op tafel uit te schudden. - Ziet eens hier, riep hij verheugd. Maar in plaats van gouden dukaten waren het gloeiende kolen die hij op tafel schudde. Toen eerst begreep Jan van moeie Maartens dat hij dien nacht met duivels en duivelinnen had gedanst. |
|