De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 272]
| |
CLXXX. Sneeuwwitjeaant.Er was eens een koningin en die was danig schoon, zóó schoon dat het niet om zeggen was. Maar zij was daarbij heel hoovaardig, zóó hoovaardig als ze schoon was, en dat is niet weinig gezeid. Zoo duldde zij geen vrouw in 't land die schooner was dan zij zelf. Te dien einde had zij van een tooverheks een tooverspiegeltje gekocht, dat, wanneer zij het in handen hield en ondervroeg, haar al de vrouwen kenbaar maakte die schooner waren dan zij en ook zoo meteen hun beeltenis liet zien. Was er een schooner geworden dan zij, ja, dan stuurde zij er onverwijld knechten op af en die schoone vrouw werd gevangen genomen, weggeleid en onmeedoogend vermoord. 't Was nu al lang geleden dat er nog schoonere vrouwen dan zij zelf in 't land waren geweest. Maar eens, op een morgen, nam zij weer haar tooverspiegeltje vast en vroeg: Spiegeltje in mijn hand,
Wie is er de schoonste vrouw van heel het land?
Het spiegeltje antwoordde: Gij immer nog de krone spant
Als de schoonste vrouw van 't land.
Maar wees niet al te blij
Want Sneeuwwitje is bijna schooner dan gij!
't Beeld van Sneeuwwitje verscheen daarop in den spiegel en de koningin zag wel dat die uitspraak waar was. Sneeuwwitje was de stiefdochter van de koningin. Deze had het kind nooit kunnen lijden en nu, wanneer | |
[pagina 273]
| |
zij het orakel van den spiegel hoorde, werd zij er eerst voor goed boos en nijdig op. - We zullen wachten, zei de koningin. Ik ben toch nog de schoonste! Maar ondertusschen kon zij het schoone Sneeuwwitje voor haar oogen niet meer zien. 't Kon niets goeds meer doen en altijd-aan werd het met scheldwoorden overladen. Op een morgen echter, toen zij weer haar tooverspiegeltje in handen had genomen en het ondervroeg: Spiegeltje in mijn hand
Wie is er de schoonste vrouw van heel het land?
werd haar geantwoord: Gij, koningin, niet meer de krone spant.
De schoonste vrouw van heel het land
Is Sneeuwwitje rein,
Zoo teer en fijn.
Zij is duizendmaal schooner dan gij!
En 't beeld van Sneeuwwitje verscheen in den spiegel en waar was 't! Nu kon de hoovaardige koningin geen blijf meer met haar boosheid. Zij riep haar knechten en bevool hen Sneeuwwitje naar het bosch te voeren en zonder meer te dooden. De knechten namen Sneeuwwitje mee, maar, in het bosch gekomen, konden zij er niet toe besluiten dat onnoozel schaap te dooden. Zij verlieten 't kind in 't diepste van 't woud, waar de gevaarlijkste wilde beesten rondliepen, en dachten bij zichzelven: - 't Zal niet lang duren of de wilde dieren zullen haar verslonden hebben. Toen zij terug in het koninklijk paleis gekomen waren, zeiden zij, zonder meer, dat het bevel volbracht was. De koningin was tevreden en blij omdat zij nu weer de schoonste vrouw van heel het land was. | |
[pagina 274]
| |
En Sneeuwwitje? Ja, Sneeuwwitje, toen zij alleen in 't woud stond en alom 't gehuil van de wilde beesten hoorde, begon te weenen en om hulp te roepen. Zij keerde zich naar alle winden, maar niets of niemand gaf antwoord aan de ongelukkige sukkel. Eindelijk, ten einde raad, liep zij recht door, zoo snel zij maar loopen kon. En als zij lang had geloopen, kwam zij aan een klein huizeken. Zij deed het deurken open en trad in een kamer waar een tafel voor het avondmaal stond gedekt met zeven telloorkens pap. Naast elk telloorken lag een tarweboterham. Rondom het tafelken stonden zeven stoelkens. Daar Sneeuwwitje moe was van 't loopen ging zij op een stoelken zitten. Toen zij wat uitgerust was, voelde zij dat zij grooten honger had gekregen en, daar zij op de tafel allemaal die goede tarweboterhammen grijpens gereed zag liggen, kon zij aan den lust niet weerstaan er eens even in een te bijten. En dat deed zij; 't was slechts een beet... En dan kreeg zij lust eens even van die zoetemelksche pap te proeven, eens even maar, en ze deed het ook. Daarop kon zij zich niet meer houden van den grooten vaak. Zij ging een tweede kamer binnen. 't Was de slaapkamer en zeven opgemaakte beddekens stonden er op een rij. Sneeuwwitje liet zich op een der beddekens neervallen en sliep in als een roos. Nauwelijks was Sneeuwwitje ingeslapen of zeven kleine kabouters met baarden zoo lang dat ze bijna tot op den grond vielen, kwamen het huizeken binnen. Zij woonden daar alle zeven en, nu hun werk gedaan was, zouden zij gezamenlijk eten en dan gaan slapen. Nauwelijks waren zij binnen of een van de kabouters riep: - Wie heeft er op mijn stoelken gezeten? En een andere weer: | |
[pagina 275]
| |
- En wie heeft er van mijn boterham gebeten? En nog een andere: - En wie heeft er van mijn papken geproefd? Daar niemand zeggen kon wie dat gedaan had, begonnen zij maar te eten, zonder meer. Toen zij eindelijk in hun slaapkamer traden, riep weer een ander kabouter: - En welk mooi meisje slaapt er in mijn beddeken? Al de kabouters stonden in een oogwenk rond het beddeken. Toen zij 't mooi Sneeuwwitje zagen, bleven zij langen tijd in stille bewondering staan. Geen een kon of dierf spreken van aangedaanheid. Zij dierven zich haast niet veroeren, uit schrik het mooie kindje wakker te maken. Als ten slotte Sneeuwwitje van zelf wakker werd en die goede kaboutergezichtjes zag, die haar lachend aankeken, stelde zij zich gerust en vertelde wat er met haar was voorgevallen. - Welnu, dat is niets. Gij blijft hier bij ons wonen. Wij zullen voor u werken en slaven. Gij zult bij ons een leven hebben zoo schoon en zoo heerlijk, dat een koningin er geen beter hebben kan. En zoo was het ook van den volgenden morgen af. Ge kunt denken hoe gelukkig Sneeuwwitje was. Maar enkele dagen later nam de booze koningin van 't land weer eens haar tooverspiegeltje vast en ze vroeg: Spiegeltje in mijn hand
Wie is er de schoonste vrouw van heel het land?
Het spiegeltje antwoordde: Gij koningin niet meer de krone spant.
De schoonste vrouw van heel het land
Is Sneeuwwitje rein,
Zoo teer en fijn.
Zij woont in 't bosch bij de zeven kabouters
En is duizend maal schooner dan gij!
| |
[pagina 276]
| |
De koningin kon zich niet meer houden van woede. Zij ging de tooverheks vinden, die haar vroeger het too ver spiegelt je had verkocht. Deze beloofde haar, tegen betaling van een groote som, Sneeuwwitje te vergeven. En dat deed dat slecht vrouwmensch inderdaad. Enkele dagen later begaf ze zich naar het bosch, verkleed in een rondleurster. Zij verkocht kammen, allerhande kammen en een van die kammen, de schoonste, was een vergiftigde kam. Wie hem een tijdlang in zijn haar had steken, viel in bezwijming en de dood volgde, stil maar zeker. Zoo gelijk de tooverheks aan de hut van de kabouters kwam, begon ze te roepen: - Kammen te koop! Schoone kammen te koop! Nieuwsgierig kwam Sneeuwwitje aan haar deurken staan en de tooverheks het niet na haar onmiddellijk den schoonen kam, die vergiftigd was, te laten zien. De booze vrouw stak hem zelf in de lokken van het arm meisje en zei: - Ga nu maar eens binnen in den spiegel zien hoe schoon ge zijt. Nauwelijks was 't meisje binnen of 't vergift begon te werken. Ze viel in bezwijming en de tooverheks loopens naar huis. Als de koningin enkele uren later haar spiegeltje in de handen nam en vroeg: Spiegeltje in mijn hand
Wie is er de schoonste van heel het land?
kreeg zij onmiddellijk als antwoord:
Gij weer de krone spant
Als schoonste vrouw van heel het land.
En zij was nu weer tevreden en gelukkig. Als zij maar de schoonste vrouw van heel het land was kon de rest haar niet deren. Maar de kabouters! Die waren zoo eens ongelukkig | |
[pagina 277]
| |
toen zij 's avonds het arm Sneeuwwitje daar levenloos op den grond vonden liggen. Zij meenden allemaal dat ze dood was en, ten einde raad, droegen zij haar op haar beddeken. Maar zie, bij het wegdragen, viel de vergiftigde kam uit de lokken van Sneeuwwitje en 't was of er een mirakel gebeurde. De doodsverf ging van haar wezen weg en zij opende stillekens de oogen, keek verdwaasd rond en, vertroeteld lijk zij werd door de zeven kabouters, bekwam zij zienderoogen. Zij vertelde toen al wat er met haar voorgevallen was. - Ge moogt niets meer koopen aan de deur van leursters noch rondventers, zeiden de kabouters. En als gij iets of wat noodig hebt, zeg het ons dan maar gerust, wij zullen het u onmiddellijk bezorgen. En Sneeuwwitje beloofde zulks. 's Anderen daags had het tooverspiegeltje aan de koningin, op haar vraag, geantwoord: Gij koningin niet meer de krone spant.
De schoonste vrouw van heel het land
Is Sneeuwwitje rein,
Zoo teer en fijn,
Zij woont in 't bosch bij de zeven kabouters
En is zoo schoon dat er geen schooner zijn.
Nu was er aan de woede van de koningin geen houden of binden meer aan. Sneeuwwitje moest sterven. Weer ging zij de tooverheks vinden, die, tegen een nog grootere som geld, opnieuw naar 't bosch en de hut van de zeven kabouters trok. Nu ging zij er heen, verkleed in een knecht van den baron, met een zende appelen. De schoonste en grootste appel, zoo blozend, rijp en sappig, was voor Sneeuwwitje, had de barones gezeid. - Dat is nu goed en braaf van de barones, dacht Sneeuwwitje. Niet zoodra was de knecht vertrokken | |
[pagina 278]
| |
of zij beet in den appel en viel roerloos en als dood op den grond. Als de kabouters nu thuis kwamen schoten zij dadelijk ter hulp. Zij kamden haar haar en keperden het in tressen, om te zien of er geen vergiftigde kam in verborgen was, maar vonden niets. Ook de doctoor van de kabouters werd er bijgehaald. Maar die kon niets ontdekken en hij verzekerde daarbij, dat het arm meisje dood was. Er schoot aan de zeven kabouters niet anders over dan hun liefste kind in een kistje te leggen en te begraven. Toen zij zagen dat Sneeuwwitje daar maar altijd zoo mooi en fraai liggen bleef, als een die rustig sliep, meenden zij weer dat het meisje niet dood was en besloten haar lichaam in hun huizeken te houden en te midden van hun kamer op een praalbed te leggen. En alle morgens en avonden, toen zij opstonden of gingen slapen, bleven de zeven kabouters rond dat beddeken staan en ze spraken met Sneeuwwitje precies of zij nog altijd leefde. En met één goeden morgen en goeden avond, gingen en kwamen zij. Eens echter was de koning met zijn gevolg op jacht in het bosch. Hij kwam in de hut van de kabouters een weinig uitrusten. Hij verschrok danig, toen hij zijn dochter daar in doodspraal liggen zag. De kabouters vertelden hem al wat er met het schoone meisje was voorgevallen. Wat zij zelf niet hadden meegemaakt vertelden zij gelijk Sneeuwwitje het hun had verteld. De koning dacht op geen jagen meer. Spoedig moest hij terug naar zijn paleis om zijn vrouw haar welverdiende straf te geven. 't Lichaam van Sneeuwwitje wilde hij echter meenemen. De kabouters moesten het dragen. En zoo gelijk deze al weenende 't lichaam optilden en buiten droegen, struikelde een hunner zoo ongelukkig dat Sneeuwwitje ten gronde viel. Maar zie, door den schok viel het stuk van den | |
[pagina 279]
| |
vergiftigden appel, dat het meisje in de keel was blijven steken, ook ten gronde en Sneeuwwitje opende de oogen en herleefde. Blij waren de kabouters toen, blij, maar de koning, haar vader, was nog blijer. En Sneeuwwitje, haar vader herkennende, vloog in zijn armen en zij ook vertelde hem al wat haar stiefmoeder had misdaan. De koning verhaastte zich daarop naar het koninklijk paleis. Ik moet u niet zeggen hoe woedend hij was op zijn slechte vrouw. Hij deed haar onmiddellijk gevangen nemen. De twee knechten, die eens Sneeuwwitje naar 't bosch hadden gevoerd, werden nu gelast de koningin er heen te brengen en haar te dooden. En dat zij 't gedaan hebben zou ik zeker gelooven. Wie zou er medelijden kunnen gehad hebben met zulke boosaardige vrouw? Ik in ieder geval niet. En gij? |
|