De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 243]
| |
CLXV. De meid van den pastoor moet donderenaant.Er heerschte al lang een slechte geest op 't dorp. De menschen gedroegen zich slecht en de pastoor had al schoon te preken en nog te preken, het beterde niet, verre van daar! De pastoor besloot alsdan een radikaal middel te gebruiken om eens voor goed den schrik in de harten van alleman te jagen. Op een Zondag, na gepreekt te hebben over de slecht gedrag van de parochianen en over de gramschap dat zulks bij Onzen Lieven Heer had verwekt, smeekte hij God in den Hemel zijn stem te laten hooren. En waarlijk, op hetzelfde oogenblik ging een ratelende donder door de kerk. 't Was de meid van den pastoor die, daarboven op den zolder, donderen moest. - Hoort ge 't? zei de pastoor, 't is de stem van God. Zijn gramschap is groot. Al de parochianen keken naar boven, vol angst en ontzetting. Eensklaps echter hield het donderen op. En daarboven kwam de meid met haar twee beenen door de zoldering gedonderd. - Kijkt nu niet langer meer naar boven, riep de pastoor daarop. Slaat uw oogen neer, 't is de heilige geest die nu nederdaalt. |
|