De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 227]
| |
CXXXVIII. De waarzeggeraant.Er was eens een rijke boer op 't dorp. Die boer had een eenige dochter. Zij was zóó schoon dat er geen schooner meisje te vinden was, maar zóó hoovaardig dat het niet om zeggen is! Ja, haar hoovaardigheid riep om wraak bij God. Vele van de begoede boerenzonen hadden haar reeds ten huwelijk gevraagd, maar zij wilde van hen niet weten. - Wat een boer! zei ze steeds met minachting! 'k Zou wel weten! Een edelman moet ik hebben! - Welnu, we zullen haar een edelman geven! zeiden de boeren en ze begonnen te peinzen, te peinzen hoe zij 't meisje 't best aan een edelman zouden helpen. Eindelijk hadden zij 't gevonden. Er kwam daar op het dorp van tijd tot tijd een walen-bedelaar, van uit 't Luiksche, een die te lui was om te werken en niets anders kon dan zijn handen uitsteken en leven van den krijg. De jongens riepen hem op een vergadering, gaven hem geld, veel geld en verkleedden hem in een edelman met geruite broek, slipjas, lijnwaden boord en das en een hoogen hoed. Zoo moest hij het hoo vaardige meisje, dat geen boer van 't dorp tot man begeerde, de hand gaan vragen. Verder moest hij doen wat hem opgelegd werd. - Suis moi baron Van Caeneghem, zoo begon hij, et c'est moi demander la main de votre fille pour me marier avec. Suis bonne familie moi, riche, beaucoup terres et beaucoup châteaux. Ge kunt niet gelooven hoe blij 't meisje was! Die baron werd seffens binnengelaten en wijn en koekskens werden opgebracht. | |
[pagina 228]
| |
Maar toen al die aanstalten gemaakt waren, kwamen de dorpelingen af en ze sloegen om ter hardst op de deur en wilden onmiddellijk binnengelaten worden. - C'est moi avoir peur! zei de baron, vite dans la cave, moi. En zooals 't afgesproken was vluchtte hij den kelder in. Daarop werd de deur geopend en de jongens van 't dorp stonden er voor en een hield er een zak vast waaruit een luid gegons opging. - Boer, wij komen u waarschuwen dat er hier een groote kale, wale beest in huis is en dat hij de hand van uw dochter komt te vragen. Onze waarzegger heeft het ons gezegd. - Uw waarzegger? vroeg de boer. - Ja, onze waarzegger, dien wij in dezen zak hebben zitten. 't Is een geest die er opgesloten zit. Hij weet alles en ziet alles en zegt de waarheid aan iedereen. - En wat meer is, gingen zij dan voort, die walebeest geeft zich uit voor baron en zegt dat hij veel geld en goed bezit, en hij is zoo rijk als Jokke den scharesliep en die heeft niets. En hij denkt ons te ontkomen met in den kelder te vluchten, maar 't zal niet waar zijn. Boer en dochter stonden niet weinig versteld als zij zagen dat de waarzegger van die mannen alles wist van 't naaldje tot den draad, vooral wanneer de walenbaron uit den kelder kwam gekropen en op de vlucht ging, zooals het ook afgesproken was. De rijke boer wilde nu, op aandringen van zijn dochter, dien waarzegger koopen. De mannen vroegen er echter veel geld voor, wel duizend frank. De boer had er evenwel die groote som voor over en kocht hem. Niet zoodra waren de mannen weg of de boer wilde den waarzegger probeeren. En hij vroeg hem of hij zeggen kon waar de zoogenaamde baron wel heen- | |
[pagina 229]
| |
gevlucht was, om hem door de politie te doen achterhalen. Hij schudde met de beurs zoo gelijk hij het de mannen had zien doen. Er kwam echter geen antwoord uit den zak. Hij hoorde niets dan een gegons. Ten einde raad deed hij den zak open en er kwamen honderden bieën uitgevlogen, die den boer en zijn dochter zoo duchtig staken, dat zij huilden van de pijn. - God! nu begreep de boer dat hij bedonderd was geworden. Hij liep naar den stal, sprong op zijn vurigsten hengst en reed de kerels achterna. - Ik zal ze wel inhalen, meende hij. Maar de mannen hadden hem gehoord op de baan. Zij teenden vandaan. Een echter moest op de baan blijven zitten, om den boer het spoor bijster te maken. Deze lei zijn klak op den weg, boven iets dat er een koe had laten vallen en hield ze met twee handen vast. - Hebt gij geen zeven man zien voorbijtrekken? vroeg hem de boer. - Ja, die heb ik, en ik weet waar zij zijn ook. Ik zal ze u brengen als ge hier ondertusschen mijn klak blijft vasthouden. Maar niet opheffen, hoor! 't Is voor een wedding! Er zit een merel onder. De boer kwam de klak vasthouden en de andere sprong te paard en reed weg in vliegende vaart. De boer bleef zitten met zijn handen aan de klak. Daar hij niemand hoorde of zag afkomen, begon hij ten slotte achterdocht te krijgen. Hij lichtte de klak op en dacht: - Ik zal hem wel pakken, dien merel. Maar hij hoorde of zag niemendal. - Nog wat hooger, zei hij toen, en hij hief wat hooger op. Toen dacht hij gelijk dat hij daar iets liggen zag. Klauw,... maar hij had nu wat anders vast dan een merel. |
|