De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 230]
| |
CXXXIX. De levende St. Rochusaant.Eens was het beeld van Sint Rochus danig vermolmd geworden en toen men het, voor de jaarlijksche processie, uit zijn nis haalde, viel het heel en al in stukken. Wat nu gedaan? Ja, de oude deken wist geen raad. Eindelijk had de koster het gevonden. - Weet ge wat, deken, zegde hij, we zullen wij Cies den stoelbinder vragen van St-Rochus te verbeelden. Wij zullen hem gansch in 't nieuw zetten, en zijn bloote beenen en zijn aangezicht zullen we instrijken met stroop. Hij zal hij daar wel voor te vinden zijn, als wij hem vijf frank geven. En niemand, ge zult het zien, zal het bemerken. Zoo gezegd, zoo gedaan. De processie ging uit en Cies de stoelbinder stond op zijn troon. Niemand bemerkte dat het ditmaal een levende Sint Rochus was die rondgedragen werd. Wanneer de processie aan den Veerdam bleef staan, dreigde het een oogenblik met Cies te misloopen. Daar kwamen de vliegen, gelokt door den stroop, op het aangezicht van Cies gevlogen en deze blies en pufte en trok vieze muilen, om die beestjes te verjagen. Cies dacht er een oogenblik aan te midden van 't volk te springen en 't op een loopen te zetten. Maar de processie ging gelukkiglijk voort vooraleer nog iemand de grimassen van den levenden St. Rochus had opgemerkt. Eindelijk geraakte men aan de kerk terug. Al de heiligen werden op het koor gebracht en de geloovigen gingen achter 't Allerheiligste de kerk binnen, waar de deken nog een sermoen deed. | |
[pagina 231]
| |
Toen echter werd Cies ongeduldig. En wanneer daar meteen een groote wesp op hem af kwam, kon hij 't schier niet meer uithouden. Ze kwam altijd terug. En daar het sermoen van den deken al maar duren bleef, sprong Cies van zijn schabelleken. - Neen, zoo niet, meneer de deken, zoo niet, riep hij luid. Gij hebt mij gehuurd om in de processie te gaan, maar niet om hier nog een uur te staan schilderen. |
|