De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 216]
| |
CXXXV. Van een tooverheks die over hagen en heggen vloogaant.Er was eens een jongen, die elken avond wat buurten ging in een naastgelegen huis, waar een wonderschoon meisje woonde. De moeder van dat meisje was een tooverheks, maar dat wist niemand en de jongen zeker niet, want die kwam alleen voor het mooie meisje, waarvan hij danig veel hield. Op een avond moest de tooverheks naar den dans van de heksen op de heide. Zij had gaarne haar dochter meegenomen. 't Meisje was nu groot en oud genoeg geworden om mede te gaan naar den heksendans, dacht de moeder. Ze zei dan ook aan den jongen dat hij van avond niet langer blijven mocht, want dat zij en haar dochter nog een dringende boodschap te doen hadden. De jongen vond dat wel vreemd. Hij dacht: - Ik zou eens willen weten waar die twee naartoe moeten op dit avondschof! 't Is hier zoo wijd van 't dorp en van de menschen. En wat deed hij? Hij luisterde aan het venster en keek langs een spleet naar binnen. - Ge zijt nu groot genoeg om naar den heksendans te gaan, hoorde hij de moeder zeggen. De dochter stribbelde tegen, maar de moeder antwoordde: - Het moet en daarmee gedaan. Ik heb het al lang aan den duivel beloofd dat ik u zou meebrengen. Spoed u nu maar of hij komt u halen in eigen persoon. En wat zag de jongen toen verder? De moeder en haar dochter kleedden zich uit en, wanneer zij naakt stonden, namen zij beiden een grooten pot met zalf. Daarmede besmeerden zij zich, het lichaam. Dan namen ze elk een bezemsteel en sprongen er schrijlings op. | |
[pagina 217]
| |
En de moeder sprak: - Dat ik vliege over hagen en heggen. En zoo ook deed het meisje. Beiden vlogen daarop door de schouw het huis uit en verder hoog de lucht in. En de jongen dacht: - Neen, zóó gaat dat niet afloopen. Ik wil zien wat die ginder uitsteken. Daarop drong hij het huis van de heks binnen, wreef zich het bloote lijf met dezelfde zalf in, nam een bezemsteel, ging er schrijlings opzitten en riep: - Dat ik vliege door hagen en heggen! De jongen had nu ongelukkiglijk verstaan dat de heks zei: dat ik vliege door hagen en heggen. Op hetzelfde oogenblik, dat hij die woorden kwam uit te spreken, vloog hij door de schouw, maar, eens de lucht in, daalde hij weer naar de aarde en vloog er voort door heesters, hagen en heggen, zoodat hij gansch geschramd en bebloed op den heksendans aankwam. De heksen vlogen uiteen met den duivel vooraan, wanneer die vreemdeling aangevlogen kwam. Iedereen was weg in een oogwenk. Alleen de moeder met haar dochter bleven en schenen iets te zoeken. 't Was het meisje, die haar bezemsteel verloren had, en nu niet meer langs denzelfden weg terug kon. En niet zoodra had de jongen ze beiden ontwaard of hij liep naar hen toe: - Wat doet gij hier? vroeg hij. - En gij, zei de heks, hoe zijt gij hier gekomen? - Ik heb u beiden afgespied en dan ook van uw zalf gebezigd om u te achterhalen. - Dat zal ik u betaald zetten, zei de heks, en zij veranderde den jongen in een kalf. - Zie, zei ze tot haar dochter, gaat gij maar op dat beest zitten en zeg mij maar na. | |
[pagina 218]
| |
- Dat ik terugkeere langs denzelfden weg, over hagen en heggen. De heks vloog op. 't Meisje nam schrijlings op het kalf plaats en riep eveneens: - Dat ik weerkeere langs denzelfden weg, over hagen en heggen. En 't kalf vloog over hagen en heggen de heks achterna. Te huis gekomen dacht de heks een oogenblik na. - Wat ga ik met hem doen? vroeg ze zich af. Als hij terug mensch wordt gaat hij mij aanklagen en dan zal men mij levend verbranden. En daarop veranderde zij het kalf in den ezel van den maalder, die heelder dagen op en af den molenberg moest klauteren met zware graan- en bloemvrachten op den rug. En bovendien kreeg hij dan nog voortdurend stampen, ja, meer stampen dan eten. 't Meisje had nu medelijden met den ezel van den maalder en zij vroeg meermalen aan haar moeder of zij den jongen terug zijn menschelijke gedaante zou willen weergeven. Ja, het meisje, dat een eerlijk en braaf hart in 't lijf droeg, weende dag en nacht om het ongeluk dat den jongen had getroffen, tot eindelijk haar moeder zei: - Wel ja, ik zal hem onttooveren, maar dan moet hij gewijde palm eten, palm die op den laatsten palmenzondag is gewijd geworden. 't Meisje ging onmiddellijk op zoek en zij bracht armvollen gewijde palm mede. Zoodra de ezel er van gegeten had, veranderde hij terug in een mensch. En hij trouwde dan met de dochter van de heks. Beiden gingen enkele dagen later den pastoor spreken, die de moeder haar wangeloof deed afzweren. Zoo is die heks, op 't laatst van haar leven, nog een ordentelijke vrouw geworden. Niemand in het dorp heeft ooit geweten dat zij eens op de heide aan den heksendans had deelgenomen. |
|