De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 214]
| |
CXXXIV. Driemaal doodgeslagenaant.Er was eens een molenaar, die een schoonen moestuin bezat, doch deze werd regelmatig door een dief bezocht. De molenaar werd het moede zijn schoonste koolen te zien stelen en legde zich zekeren avond op loer. Weldra zag hij den dief langs de haag sluipen. De molenaar had zijn geweer meegebracht, en pas had de dief een kool in zijn zak of paf, hij schoot den dief morsdood. Zijne vrouw had het schot gehoord en kwam eens zien wat er gebeurd was. Toen ze beiden het lijk van den dief gingen bekijken, kregen zij schrik voor de politie en zij besloten het lijk in een zak te steken en naar het bosch te dragen. Maar in het bosch zaten roovers, die juist een varken hadden gestolen. Ze hadden het afgemaakt en in een zak gestoken. Toen ze nu gerucht hoorden, lieten zij hun varken in den steek en kozen het hazenpad. De molenaar en zijn vrouw namen den zak met het varken en heten den zak met het lijk liggen. Toen ze weg waren kwamen de roovers terug en waren niet weinig blij den zak, dien zij den hunnen meenden, terug te vinden. Ze droegen hem naar een beenhouwer, die, zonder te zien wat erin zat, hen betaalde. Toen deze wat later den zak opendeed, zag hij dat hij het lijk van een man gekocht had; hij kreeg schrik en wist eerst niet wat te doen. Daar hij zich van het lijk wou ontdoen, liep hij ermee naar een smidse, stelde den doode voor de deur en maakte wat gerucht. De smid, dit hoorende, dacht dat er een inbreker bezig was. Hij nam een stuk ijzer, sprong naar de deur en rukte deze open. | |
[pagina 215]
| |
Plof, daar viel een man hem tegen het lijf. De smid, meenende dat de inbreker hem wou verwurgen, gaf den doode een zoo harden slag op het hoofd, dat het ijzer er van krom stond. Zoo werd de koolendief voor de tweede maal doodgeslagen! Maar nu kreeg de smid ook een vreeselijken schrik en dacht dat hij een moord bedreven had. Zonder dralen pakte hij het lijk beet en ging het opstellen voor de deur van een schoenmaker, met wien hij in slechte termen was. Hij belde daarop zoo hard als hij kon. De schoenmaker, uit zijn slaap opgeschrikt, nam zijn schoenhamer en ging kijken wie dat kon zijn. Hij riep: ‘Wie daar?’ Daar hij geen antwoord kreeg, dacht hij met een bandiet te doen te hebben, trok de deur open en sloeg met zijn hamer den onbekende den kop in. Zoo werd de koolendief een derde maal doodgeslagen De schoenmaker ging aan zijne vrouw vertellen wat er gebeurd was. Deze raadde haren man aan met het lijk naar den pastoor te trekken. De schoenmaker deed zulks, belde aan bij den pastoor, maar daar de pastoor zoo moe was, het hij door de meid zeggen dat hij niemand kon ontvangen. De schoenmaker trok het zich niet verder aan en Het het lijk liggen. Toen des anderen daags de meid de deur opendeed, ging zij verschrikt den pastoor roepen. Daar de pastoor meende dat het door zijne schuld was dat de man zonder biecht was gestorven, liet hij den koster roepen, en samen gingen ze het lijk begraven. Alzoo eindigt de geschiedenis van den man die driemaal werd doodgeslagen en maar éénmaal begraven. |
|