De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |
CXXXIII. De schoone prinses in den wondertuinaant.Er waren eens drie gebroeders, die de wereld introkken. Zij waren er zeker van rijk en machtig terug te keeren. Na vele landen te hebben doorgereisd kwamen zij, op een morgen, aan een overschoonen tuin waar bloemen groeiden gelijk zij er nog nooit hadden gezien. Al de schoonste bloemen van de wereld waren er verzameld. En aan den inkom van dien tuin hing een groot uithangbord waarop te lezen stond: ‘Hier kan men zijn geluk al radende vinden’. En de drie gebroeders, die dat lazen, besloten binnen te gaan. Zij werden er ontvangen door een oude vrouw. Zij zegde tot de drie gebroeders dat zij hen in het kasteel en den tuin zou rondleiden en dat zij maar goed uit hun oogen moesten zien en nagaan wat er het schoonst was. Zij gingen den tuin rond en bewonderden er al de bloemen en planten, die de eene al schooner waren dan de andere. 't Was alsof zij al dieper en dieper het aartsparadijs binnengingen, zoo schoon was het daar! - Ziet maar goed rond en let op het schoonste dat hier is, want de prinses zal 't u straks vragen, zegde de oude vrouw. En na den tuin te hebben doorloopen gingen zij de zalen van het kasteel binnen. Alles was er om ter prachtigst: zalen van eik en mahoniehout, van rozenhout en ebbenhout, van goud en zilver, rijk bemeubeld en nog rijker versierd. Ten slotte kwamen zij in een | |
[pagina 213]
| |
zaal waar alles glinsterde van diamant en edelgesteenten, en daar zat de prinses op een troon van puur kristal. De drie broeders bogen, vol eerbied, diep het hoofd. - Jongens, zegde daarop de prinses, ge weet het niet waar, wie hier binnenkomt, komt er niet meer uit? Hij wordt mijn slaaf, als hij het juiste antwoord op mijn vraag niet geeft. Geeft hij echter het juiste antwoord dan wordt hij mijn man. Welnu, raadt, raadt wat er het schoonste is in mijn tuin en mijn kasteel? En de oudste broer mocht eerst raden. - Het schoonste dat ik vind in tuin en kasteel is de rozenstruik met zilveren bladen en vergulde rozen, die op het voorplein staat, zegde hij. - Stommerik, antwoordde de prinses en hij werd vastgegrepen en als slaaf weggevoerd. Nu kwam de tweede broer aan 't woord, en hij zegde: - Ik, prinses, ik vind het schoonste van al wat ik zag, daar die diamanten en edelgesteenten. - Dat is nog dommer dan dom, antwoordde de prinses weer. Weg met hem! En de knechten kwamen en voerden hem ook weg, als slaaf. Nu was het de beurt aan den jongsten broer. - En ik, prinses, zegde hij met bevende stem, het schoonste dat ik hier gevonden heb zijt gij. En de prinses was zoo blij dat zij van haren troon sprong en den jongen om den hals vloog. En er werd bruiloft gevierd en de jongen werd heer en meester van de prinses, van het kasteel, van den tuin en van al de slaven er bij. Maar dat hij aan zijn broers de vrijheid schonk, dat spreekt vanzelf. |
|