De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 210]
| |
CXXXI. De schoone droomaant.Er was eens een klein boerken op 't dorp en die had van den graaf een klokhen gekregen. - Dat is goed, dacht het boerken, nu gaan we eieren onder die klokhen leggen en ze laten uitbroeden. Zoo gezegd, zoo gedaan. Hij kocht dertien eieren en, om zeker van zijn stuk te zijn, zette hij de klokhen aan 't voeteneind van zijn bed. Ook alle avonden, wanneer hij zich te bed legde, sprak hij met zijn vrouw over de klokhen. Eens, op den tienden broeddag, zegde de man: - We zullen zeker en vast dertien kiekentjes hebben, misschien wel veertien. Dat is nog gebeurd. - Wat gaan we daarmee doen? vroeg de vrouw. - Als ze groot zijn, zullen wij ze verkoopen, en we koopen dan een geitje met het geld. - En dan? - We laten de geit lammeren. Zij zal zeker twee geitjes hebben. Zoo hebben wij na een tijd drie geiten. - En met die geiten? - We ruilen er twee voor een kalf. En dat kalf wordt een koe. Dan hebben we melk en boter en, als ze op haar beurt kalft, hebben we een koe meer! 't Waren zoo'n schoone droomen die ze maakten allebei. En ze waren zóó blij, zóó danig blij! En in haar blijdschap stootte de vrouw met haar been tegen 't broednest van de klokhen. 't Broednest viel met klokhen en eieren op den grond. En daar lagen de eieren in stukken en de klokhen liep al klokkend vandaan. |
|