De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 208]
| |
CXXX. De slimme matrozen.aant.Toen ik nog vaarde, gebeurde het eens dat wij van Hollandsch Indië kwamen. 't Was nog een oude zeilboot waar wij op vaarden. Te midden van den Oceaan gekomen, werd het stil en zacht weer. Geen windje woei en dagen aan een stuk leek het of wij op dezelfde plaats bleven voortzwalpen. Reeds twee maanden duurde het en er was geen beterschap in 't zicht. De eetvoorraad begon duchtig te verminderen en de kapitein verkleinde alle dagen ons ‘ration’. Dat kon zóó niet langer blijven duren. 't Moest veranderen! Maar hoe? Toen vonden wij een list uit. Wij wisten dat de kapitein danig bijgeloovig was. Als wij het over spoken hadden was hij er bij en gelooven deed hij er aan, zulle! Een van ons zou spoken en 's nachts, als hij van dienst was, vóór den kapitein op den achtersteven van 't schip verschijnen, in een wit laken. Zoo gezeid, zoo gedaan. - Wie zijt gij, geest of duivel? riep de kapitein, toen de witte gedaante zich voor hem ophief. - De afgezant van den zeegod, antwoordde het spook. - Wat moet gij hebben? - De God wil, dat gij uw manschappen beter eten zoudt geven. Daarmee was het spook weg. 's Anderen daags verbeterde het eten aan boord. De lading werd aangesproken. Eerst kwamen de droge erwten aan de beurt. Alle dagen kregen we erwtensoep, 's morgens, 's middags en 's avonds. En zie, we | |
[pagina 209]
| |
werden dik en vet. Als we malkander ontmoetten, dan moesten we met malkander lachen, zulke stroelmuilen hadden we gekregen. En dat verergerde maar altijd aan! 't Duurde tot we in Antwerpen aankwamen. Als de kapitein dan afrekende op de reederij en zegde, dat hij, bij gemis aan voedsel, de lading erwten had moeten aanspreken, toen wist hij meteen waarom we koppen als pompoenen en neuzen lijk trompetten hadden gekregen. De erwten, die we aan boord hadden, waren van een speciale soort en moesten dienen om de ‘Revalenta Arabica’ te maken.Ga naar voetnoot(1) |
|