De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 200]
| |
CXXVIII. Waarom er geen wevers in de hel komen.aant.Er zitten geen wevers in de hel, 't is gekend en alzoo gekomen: Over een groote eeuw was er een wever, die geen werk had, en geen werk voor een wever is geen brood in de schapraai. - 'k Wilde te eeuwigen dage voor den duivel weven, zegde hij, als ik meteen werk kreeg. Die woorden waren nog niet koud of daar trad een in 't zwart gekleede heer binnen, die heelder pakken gesponnen draad bij had. - Ik ben de duivel en breng u werk, eeuwig werk gelijk ge gevraagd hebt. Maar uw ziel komt dan ook aan mij na uw dood. De wever was 't seffens eens. Hij verkocht zijn ziel aan den duivel en hij had werk overhoop; ook kwam er geen nood meer in zijn huishouden. Eindelijk brak voor hem het stervensuur aan en de duivel kwam hem halen. - Goed, goed, zegde de wever, ons akkoord is ten eeuwigen dage weven voor den duivel, ook in de hel moet ik kunnen weven. Lucifer in eigen persoon moest komen en gaf toe dat de wever gelijk had. - Hij mag zijn weefgetouw meebrengen, besloot hij. En de wever deed zulks. Nu zat hij in de hel en weven dat hij deed, weven, altijd maar weven. 't Ging er van tikke-takke, tikke-takke, dat hooren en zien er van vergingen. Daarbij zong de wever voortdurend zoo hard en zoo luid dat de ooren er van tuitten. | |
[pagina 201]
| |
Lucifer kon ten slotte al dat lawijd niet langer uitstaan en hij gooide den wever met zijn getouw de straat op, met de woorden: - Hij ligt buiten en hier nu nooit geen wevers meer binnen. |
|