De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 156]
| |
CXIX. - Manneken Timpelteeaant.Manneken Timpeltee was een visscher, zoo arm dat hij met zijn vrouw in een aarden waterpot op het strand aan de zee moest wonen. Dagelijks ging Manneken Timpeltee visschen en van wat hij 's avonds meebracht moesten zij leven. Nu gebeurde het dat Manneken Timpeltee, op een avond laat, een klein vischken boventrok. En dat vischken begon te spreken en zegde: - Een eigenlijk vischken ben ik niet. Ik ben nogal wat meer! Daarom moet ge me laten leven en terug in de zee werpen. En als ge dat doet kan ik al uw wenschen vervullen, voor zoover dat het aardsche wenschen zijn. Ge hebt me maar even te roepen en ik verschijn aan de oppervlakte van de zee en 'k geef u wat ge verlangt. 't Manneken ging naar huis en vertelde 't aan zijn vrouw. - Wel vraag dan een steenen huis met eenen hof er aan, dan wonen we niet langer meer in dezen aarden waterpot. 't Manneken Timpeltee trok naar de zee en riep het vischken op: Vischken, vischken uit de zee! Het vischken was daar onmiddellijk en antwoordde: Manneken, Manneken Timpeltee! - Mijn vrouw zou graag in een steenen huis wonen met een grooten hof er aan. - Ga naar huis, Manneken, ze heeft het al. En het manneken ging naar huis en 't was gelijk het vischken had gezegd. Zijn vrouw woonde nu in een prachtig steenen huis met een grooten hof. | |
[pagina 157]
| |
Vischken, vischken uit de zee!
Manneken, Manneken Timpeltee! | |
[pagina 158]
| |
Manneken Timpeltee was gelukkig. - Wat kan ik nog meer verlangen? dacht hij. De vrouw echter was het niet. 't Leek wel of er haar nog wat ontbrak. Ook enkele dagen later zegde zij tot Manneken Timpeltee. - Een huis met een hof is toch alles niet. We zouden nog moeten hebben wat er bij dergelijke huizing behoort: koeien, ossen, paarden, landerijen. Ga terug naar het vischken en vraag dat alles. Manneken Timpeltee dierf niet. Door het danig pramen van zijn vrouw trok hij eindelijk toch zijn stoute schoenen aan en begaf zich naar de zee en riep: Vischken, vischken uit de zee! Manneken, Manneken Timpeltee! antwoordde het vischken. Mijn vrouwken heeft een eigen wil En wil niet wat ik wil. - Wat wil ze dan? - Ze wil landen en koeien en ossen en paarden en al wat er bij een huizing als de onze behoort. - Trek maar terug naar huis, ze heeft het al. Als Manneken Timpeltee te huis kwam scheen de vrouw nog niet tevreden met al wat zij daar pas gekregen had. Zij moest weeral meer hebben. En zij praamde haar man weer te keeren naar 't vischken, om een kasteel te vragen met knechten en meiden en al wat er verder bij behoorde. Manneken Timpeltee wilde niet. - Ik ben tevreden met mijn lot, zegde hij. Wie tevreden is met zijn lot is gelukkig. - Ik ben niet tevreden en ik ben niet gelukkig, antwoordde de vrouw. Daarbij, ge ziet wel dat het vischken alles kan. Het heeft ons alles gegeven wat we gevraagd hebben, waarom zou het zulks in de toekomst niet meer doen? Manneken Timpeltee trok dan ook weer op en vroeg | |
[pagina 159]
| |
wat zijn vrouw begeerde: een kasteel met knechten en meiden en al wat verder bij een kasteel behoort. - Ga naar huis, ze heeft het al, zegde het vischken. 't Manneken kwam gelukkig thuis, maar zijn vrouw was niet gelukkig. Zij wilde meer, altijd meer hebben. - 't Vischken heeft ons al zooveel gegeven, het zal ons dat ook wel geven! zegde zij. Met die woorden joeg zij haar man terug naar de zee, om aan het vischken meer en meer te vragen. En 't manneken ging en hij vroeg om zijn vrouw Koning te maken, en dan Keizer en dan Paus. En toen zij paus was wilde zij nog meer worden, ja, meer nog dan Paus... Zij wilde God worden... - Gauw terug naar de zee en vraag het aan het vischken en ge zult zien dat ik God zal worden. En Manneken Timpeltee was ten slotte verplicht aan 't vischken te vragen wat zijn vrouw begeerde. Hij stond weer aan de zee en riep: Vischken, vischken uit de zee! Manneken, manneken Timpeltee! antwoordde het vischken. Het manneken weer: Mijn vrouwken met haar eigen wil, En wil niet wat ik wil! - Wat wil ze dan? - Ze wil God worden. En schrikkelijk daarop donderde de stem van het vischken over de zee: Als ze wil zijn gelijk aan God, Ze kruipe terug in haren waterpot! Als 't Manneken Timpeltee thuiskwam, zat zijn vrouw terug onder haren aarden waterpot. |
|