De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
CXVII-CXVIII. - Twee vertelselkens van Domme Lijn.aant.1.Domme Lijn was pas getrouwd en verstond maar geen zier van het huishouden. Hoe zou het anders gekund hebben met Domme Lijn? Haar man moest dagelijks zeggen wat zij voor 's middags moest gereedmaken en haar dan ook wijzen hoe zij het doen moest. Eens, toen hij 's morgens naar zijn werk trok, zegde hij haar, dat zij tegen 's middags soep moest maken. - Goed en wel, maar wat moet ik er in doen? - Wel doet er maar peterselie in, zegde de man en daarmee was hij weg. - Peterselie, zegde de vrouw en ze schoot in een ‘grijs’. Ge moet nu weten dat Domme Lijn een hondje had en dat dat hondje Peterselie heette. Toen zij lang gegrezen had, besloot ze eindelijk maar te doen wat haar man had bevolen. En toen deze 's middags thuis kwam vond hij den hond in den pot. | |
2.Een andere maal zegde de man tot Domme Lijn, wanneer hij 's morgens naar zijn werk trok: - Maak de rookoolen klaar tegen middag; ge moet er maar goed boter op doen. - 'k Zal er voor zorgen, antwoordde Domme Lijn. | |
[pagina 155]
| |
Nauw was Jan 't gat van den timmerman uit, of Lijn dacht: - Ik zal er niet mee wachten. Hoe eerder 't werk gedaan, hoe eerder ligt het achter den rug. En ze ging den kelder in, pakte den boterpot en trok er mee in den hof. Dààr, aan 't bed der rookoolen, smeerde zij ze allemaal in, tot de boterpot leeg was. Ge kunt denken hoe haar man stond te kijken, dien middag, toen hij thuiskwam! |
|