De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 129]
| |
CIV. Onze Lieve Heer en de afgunstige vrouwaant.Dit is gebeurd al heel lang geleen. Onze Lieve Heer en Sinte Pieter zochten een onderkomen voor den nacht. Zij klopten aan bij een arme weduwe, die moedermensch alleen in haar huizeken woonde. Het brave mensch stond onmiddellijk aan de twee vermoeide reizigers haar eigen bed af. 's Anderen daags bedankten Onze Lieve Heer en Sinte Pieter deze goede ziel. Onze Lieve Heer voegde er aan toe: - Nu, vrouwken, omdat ge zoo barmhartig zijt geweest, zult ge heel den dag doen wat ge na ons vertrek zult beginnen te doen. 't Moge u voordeel brengen! Zoo gelijk de twee vreemdelingen de deur uit waren dacht het vrouwken na op het geld dat haar nog overbleef, want zij moest nu voor 't middageten zorgen. En zij telde haar geld na... En zie, zij telde en bleef tellen. Zij telde dat haar vingeren er paarsch en blauw van zagen. Het eene geldstuk kwam na het andere uit haar geldbeurs te voorschijn, hoewel zij maar een paar zilveren geldstukken in eigendom bezat. Op het einde van den dag had zij zooveel zilveren geldstukken bijeen dat zij rijk was en voortaan niet meer werken moest. Haar gebuurvrouw vernam zulks en, uiterst jaloersch van aard lijk ze was, peinsde zij: - Wacht maar, als die vreemdelingen nog ne keer op het dorp komen, zal ik het zoo aan boord leggen dat ze bij mij zullen vernachten. Ik zal wel slimmer zijn. | |
[pagina 130]
| |
Enkele dagen later waren Onze Lieve Heer en Sinte Pieter op de terugreis. Zij moesten weer op het dorp vernachten. De gebuurvrouw, die op loer zat, zag ze beiden reeds van ver aankomen. Ze liep naar hen toe en vroeg of ze thans niet in haar woning wilden vernachten. Onze Lieve Heer stemde daarin toe. 's Anderen daags 's morgens echter, wanneer zij beiden wilden verdertrekken, vroeg de vrouw hun op den man af, zelfs zonder goeden morgen te wenschen: - En wat zal mijn belooning zijn, beste Heeren? Onze Lieve Heer was daarover zeer ontstemd en antwoordde, terwijl hij een veelbeduidend teeken deed tot Sinte Pieter: - Het werk waarmede gij vandaag den dag zult inzetten zult gij tot den avond blijven voortdoen. Danig blij was de vrouw toen zij dat hoorde. Niet zoodra waren Onze Lieve Heer en Sinte Pieter haar huis uit, of ze liep recht naar haar beste kast om er haar beurs met gouden geld te halen. Zij wilde heel den dag gouden geld tellen, om zoo rijk te worden als het water diep is. In haar gejaagdheid echter liep zij een teil van de tafel en die viel in gruizelementen op den grond. En dat eerste werk van dien dag bleef zij voortdoen. Zij gooide er de andere borden en potten en pannen bij, en al wat er in 't bereik van haar handen viel. Als 't avond werd lag alles wat er in haar huis liggend en roerend was in stukken vaneen op den grond. |
|